Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Pioniers van een verenigd Europa

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,14 MB)






Genre
non-fictie

Subgenre
proefschrift
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Pioniers van een verenigd Europa

(1998)–Annemarie van Heerikhuizen

Vorige Volgende
[p. 143]

7 M.A.M. Klompé (1912-1986)

Inleiding

In 1948 verscheen er in de Tweede Kamer een opvolgster van buitenlandspecialist Sassen, de vierde ondertekenaar van de motie-Van der Goes/Serrarens I/II, die minister van Overzeese Gebiedsdelen was geworden. Dit was Margaretha Albertina Maria (Marga) Klompé, geboren op 16 augustus 1912 in Arnhem, en scheikundelerares van beroep.1 Als vice-voorzitster van de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers en mede-oprichtster van het Rooms-Katholiek Vrouwendispuut, was zij in 1947 namens de Nederlandse vrouwenbeweging afgevaardigd geweest naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.2 Zij had deel uitgemaakt van de derde commissie van de Algemene Vergadering die zich bezighield met sociale, humanitaire en culturele zaken. Binnen deze commissie had zij nauw samengewerkt met volkenrechtdeskundige pater L.J.C. Beaufort, die in eerdere jaren werd bijgestaan door Sassen, vertrouwelingen van de fractievoorzitter van de KVP, Romme, en promo-

[p. 144]

tors van Klompé's politieke carrière.3

In het voetspoor van Sassen benadrukte Klompé het belang van de eigen, katholieke beginselen in de politiek. De ‘Katholiek van deze tijd’ is ‘mede-verantwoordelijk’, zo schreef zij in het Katholiek Staatkundig Maandschrift,

‘...dat de moderne maatschappij zo wordt ingericht, dat ieder mens de kans krijgt, niet alleen een menswaardig bestaan te leiden, maar bovenal om zijn weg tot God te vinden en Gods Wil te volbrengen. Dit is een moderne vorm van apostolaat, die wij niet mogen verwaarlozen; er zal ons t.z.t. rekenschap over worden gevraagd.’4

Klompé pakte dit apostolaat grondig aan. Als chemica, die was gepromoveerd op Solconcentratie en uitvlokking bij het AgJ-Sol, ontrafelde ze de politiek als betrof het analytische scheikunde.5 ‘Ik ben chemica van beroep, daar heb ik leren analyseren en deduceren, wat me nu ieder ogenlik van groot nut is en 't me mogelijk maakt om staande te blijven’.6 De Europese politiek werd dus door haar minutieus ontleed en zij schreef erover voor fractie en achterban.7 In ‘De K.V.P. en de buitenlandse politiek’ belichtte zij het verband tussen ‘Gods plan’ en de noodzaak grondig kennis te hebben van wat zich in de wereld voltrok:

‘In Gods plan met de wereld hebben wij allen een plaats en een rol toebedeeld gekregen. Aan ons is het om als instrument van de Voorzienigheid deze rol op juiste wijze te vervullen, ieder op de plaats
[p. 145]
waar hij staat. Maar dan moet men ook een inzicht hebben in de problemen waarvoor wij staan en in de mogelijkheden tot oplossing, die er zijn.’8

Klompé's eerste optreden in de Kamer vond plaats bij de parlementaire goedkeuring van de Raad van Europa op 5 juli 1949.

Continentaal Europa

‘Laat ik beginnen, Mijnheer de Voorzitter, met te zeggen, dat mijn politieke vrienden en ik de totstandkoming van de Raad van Europa ten zeerste toejuichen’, zo sprak Klompé in haar maidenspeech. ‘Hiermede [met de Raad van Europa] wordt immers de kiem gelegd voor een nieuwe gemeenschap, een kiem, die nog slechts zeer bescheiden is, maar die in de toekomst kan uitgroeien tot een ware Europese gemeenschap’.9

Klompé ontwikkelde zich in de Kamer tot een van de krachtigste pleitbezorgers van dit naar haar mening in Straatsburg ontloken begin van een ‘ware Europese gemeenschap’. Als voorzitster van de Commissie voor Algemene Zaken bij de Assemblée van de Raad van Europa, was haar streven erop gericht de Raad van Europa een zo stevig mogelijke positie te geven en af te schermen tegen mogelijke concurrenten als de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. In de geest van de door P.J.S. Serrarens namens de KVP ondertekende motie-Van der Goes/Serrarens III (doelorganen én een Europese Assemblée), ging haar voorkeur uit naar de ‘functionalistisch federalisten’ die binnen het kader van de Raad van Europa ‘federering wilden doen groeien via federaties op concrete terreinen, dus via Schumanplannen, niet alleen voor kolen en staal, maar ook voor landbouw, defensie en transport etc’.10 Het functionalistisch-federalisme impliceerde dat aan Engeland, geen voorstander

[p. 146]

van de bovennationale teneur van dergelijke plannen en geen lid van een organisatie als de EGKS, kon worden voorbijgegaan.11 Drie internationale ‘zuilen’ dienden er volgens Klompé te ontstaan: de Verenigde Staten, Engeland en de Commonwealth, en het binnen de Raad van Europa en de EGKS verenigd continentaal Europa. Het eventuele gevaar van Duitse overheersing binnen de continentale club, zou kunnen worden ondervangen door de Benelux uit te doen groeien tot een machtig politiek verband.12

Klompé boog zich in haar maidenspeech over de algemene beweegredenen die de behoefte aan samengaan hadden doen ontstaan. Zij wees allereerst op ‘het broodnuchtere feit’ dat men was gaan inzien het niet meer zonder elkaar te kunnen stellen: ‘Gebeurtenissen in het ene land op economisch gebied en politiek terrein hebben onmiddellijk haar terugslag in alle landen’.13

Een ander voornaam motief was heel wat minder nuchter van aard en hing samen met het gevoelsleven van de ‘moderne mens’: ‘Ik zou willen zeggen: het leven van de moderne mens is toch wel zeer beheerst door angst. Het verlangen, het streven naar eenheid is een uitvloeisel van deze angst. Is het niet zo, dat, wanneer men in gevaar verkeert of voor iets angst heeft, men lotgenoten opzoekt om samen sterk te staan?’.14

Deze door haar veronderstelde angst en het verlangen naar eenheid wilde ze ‘niet primair (...) zien als een afweer tegen wat in Oost-Europa geschiedt’. ‘Integendeel!’ riep zij uit, ‘Ik betreur het ten zeerste, dat niet alle landen van het oude werelddeel in dit gemeenschappelijke streven kunnen worden verenigd’.15 Een standpunt dat herinnert aan Sassens moeite met een in Oost en West verdeeld Europa.16 Klompé zocht de verklaring van de angst bij de

[p. 147]

‘moderne mens’, in de desastreuze uitwerking van - overigens niet nader door haar gepreciseerde - ‘rationalistische stromingen’ binnen de Westerse samenleving zelf:

‘Onder invloed van rationalistische stromingen werden steeds meer banden losgemaakt tot tenslotte de zich zelf genoegzame, de autonome mens was geboren. Niet van buiten af opgelegde normen, maar slechts dat, wat hem zelf goed en waar en zedelijk voorkwam, zou richting geven aan zijn handelen en zijn levensgang bepalen. Schijnbaar een hoogste verheffing van de mens, in wezen het begin van zijn neergang en de ondermijning, straks vernietiging van 's mensen wezenlijke waarde.’17

Deze dreigende vernietiging van de menselijke waarde zette de mens ‘intuïtief’ in beweging: ‘intuïtief voelt men een tekort, voelt men een onmacht en daarom dit streven naar samengaan en samenbinden, ten einde een hecht bolwerk te vormen om wat aan diepste geestelijke waarden in de mensheid leeft te behouden’.18 Daarbij diende het uitgangspunt gericht te zijn op de vraag: ‘Wat is Gods plan geweest met de mens en met de Schepping? Niet in die zin: wat wil de mens hiermee, maar: wat heeft er gelegen in de plannen van de Allerhoogste’.19

Klompé's persoonlijke geloofsgeschiedenis sloot heel nauw aan bij deze van religie doortrokken zienswijze. De vernietigende werking van ‘rationalistische stromingen’ had zij namelijk aan den lijve ondervonden tijdens haar studie scheikunde. Deze studie had ‘een invasie van volkomen onbekende ideeën en waarden’ teweeggebracht, en haar godsdienstige, katholieke overtuiging voor enkele jaren zwaar ondermijnd.20 Dit alles was ze echter te boven gekomen toen bij haar het bewustzijn doorbrak,

‘...dat ik vele jaren bezig was geweest (...) met te bedenken, hoe ik vond dat je God het best kon dienen. En ik zag in dat dat in wezen
[p. 148]
irrelevant was, want dat het belangrijker was hoe God vond dat Hij gediend wilde worden. En dat is toen ineens een heel keerpunt geweest, omdat er een stuk overgave in je houding komt.’21

Klompé koos na de oorlog voor de KVP en niet voor een in religieus opzicht ‘neutrale’ partij als de PvdA, waarop ze wel even haar oog heeft laten vallen. Katholieke gelovigen moesten, zo beklemtoonde zij herhaaldelijk, de plannen van God niet slechts passief aanvaarden maar er ook daadwerkelijk uitvoering aan geven.22 ‘Wij als christenen (hebben) waardevolle bouwstenen te bieden (...) Ja, men moet zelfs verder gaan en zeggen: “Deze activiteit is een deel van onze taak tegenover de Schepper”. Het is aan ons om als instrument Gods, (...) de schepping te voltooien’.23 Klompé liet dus in de Kamer geen enkele gelegenheid onbenut het katholieke subsidiariteitsbeginsel naar voren te brengen als het enig denkbare federatieprincipe: ‘slechts die taken, die door onderlinge afhankelijkheid niet meer op nationaal niveau kunnen worden volbracht, gaan (...) over naar een bovennationaal gezag’.24 En: ‘Op bovennationaal vlak zullen wij zodanig moeten te werk gaan, dat wij altijd aan de lagere gemeenschappen die verantwoordelijkheid laten, die zij zelf waar kunnen maken’.25 In het licht hiervan is het niet vreemd dat Klompé vooral grote waarde hechtte aan artikel 5 van het Verdrag van de EKGS waarin, zo verwoordde zij het, ‘de Gemeenschap de nadrukkelijke opdracht krijgt zo weinig mogelijk rechtstreeks in te grijpen en te beïnvloeden’.26

Klompé heeft het door Van der Goes aan de EGKS verbonden waterschapsdenkbeeld hartgrondig bestreden, en ervoor gewaarschuwd dat dit neerkwam op ‘het insluipen van bovennationaal

[p. 149]

Staatssocialisme’. Naar Klompé's opvatting diende de EGKS dus niet te beantwoorden aan Troelstra's waterschapsmodel dat supervisie van de staat zou insluiten, maar aan de al eerder door Sassen voor Europa bepleite publiekrechtelijke bedrijforganisatie: ‘...wij moeten proberen in die Gemeenschap [EGKS] een invloed uit te oefenen, opdat op economisch ordenend terrein een volledige uitgroei plaats vinde in de richting van een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, terwijl de politieke supervisie daarvan in de toekomst wordt losgeweekt...’27

Klompé bepleitte op grond van deze denkbeelden het behoud van de zelfstandigheid van de EGKS tegenover de in 1953 op handen zijnde Europese Politieke Gemeenschap (EPG). ‘Het is de taak van de Europese Regering [van de EPG] toezicht te houden en leiding te geven. Binnen dat kader moet op het ogenblik een grote zelfstandigheid worden gelaten aan de Hoge Autoriteit [van de EGKS]’.28

Voor een juiste beeldvorming van Klompé's bovennationale denken, moeten nog twee punten worden aangeroerd. Allereerst Klompé's voorkeur voor een continentaal - dus met uitsluiting van Engeland - verenigd Europa: zonder het door de sociaal-democraten bestuurde Verenigd Koninkrijk zou niet alleen de Europese integratie, maar ook het katholieke bouwwerk veel sneller voltooid kunnen worden. Zij zag de Engelsen louter als strijders voor het eigen ideaal, die ‘met grote bekwaamheid trachten hun beste mensen op de sleutelposities te krijgen en daarmee hun socialistisch stempel te drukken op de nieuwe vormen van samenwerking [in Europa]’.29 De Engelse sociaal-democraten konden, met andere woorden, beter gemist worden.30

Klompé koesterde daarnaast bij de totstandkoming van dit conti-

[p. 150]

nentaal Europa met name hoge verwachtingen van de katholieke vrouwen met hun sterke oriëntatie op gezin en kinderen. In een van haar artikelen in Nieuw Europa, getiteld ‘Bouwen aan Europa’ schreef zij:

‘Is het hoog nodig om uit te leggen, dat dit alles ons, vrouwen, aangaat? Het gaat immers iedere burger van Europa aan, want het raakt ieders bestaan en dan van ons, vrouwen, in het bijzonder. Wij hebben door de centrale plaats in het gezin, of door de sfeer, die wij in werk kunnen scheppen, een doorslaggevende invloed op de mentaliteit van ons volk. Wij kunnen en wij moeten in deze tijd, waar zoveel op het spel staat, de ruggegraat van de natie zijn.’31

Klompé vroeg zich af of er voor de vrouwen ‘een krachtiger stimulans te vinden (was), dan de wens, dat wij voor onze kinderen, een gelukkige toekomst, in vrede, willen opbouwen?’. En dus zijn er in Klompé's speeches, in de Kamer en in de Assemblée, verscheidene passages gewijd aan ‘onze kinderen’ om wie het uiteindelijk in het toekomstig verenigd Europa zou gaan. Doel was de opbouw van een samenleving ‘waarin recht en vrijheid, vrede en welvaart heersen en waarin het voor onze kinderen goed is om te leven’.32 In Straatsburg zei ze het zo: ‘[W]e are doing our utmost to create European unity and to defend the heritage from the past, and that we are creating a better world and future for our children’.33

Europese aktiviteiten

Bij de Raad van Europa zat Klompé aanvankelijk op de reservebank: zij was plaatsvervangend lid van de Commissie voor Algemene Zaken.34 In 1950 volgde haar promotie tot rapportrice van deze

[p. 151]

commissie. Zij lanceerde er het indertijd spraakmakende voorstel de Raad van Europa uit te breiden met sub-comité's van landen die aangesloten waren bij de EGKS.35 Klompé wees erop dat deze constructie de leden van de Raad de mogelijkheid gaf eventueel op een later tijdstip nog tot de EGKS toe te treden. De samenwerking in Europa kon hiermee op termijn worden geïntensiveerd, terwijl de Raad van Europa het centrum van de Europese politiek kon worden. Of, zoals Klompé het zei: ‘we could keep the gradual development of a future federated Europe within the framework of the Council of Europe’.36 Haar voorstel was het volgende aanvullende protocol in de statuten van de Raad op te nemen:

‘By virtue of special Conventions [als de EGKS] concluded between the Member States or certain Member States, it shall be possible to confer powers, not provided for by the Statutes of the Council, both on sub-Committees of the Committee of Ministers and on Committees of the Consultative Assembly made up of Representatives of the signatory States to such special Conventions, without thereby engaging the responsibility, either of States that have not signed such Conventions or of their Representatives in the Consultative Assembly.’38

Cruciaal in het voorstel was de gedachte dat de sub-comité's verslag dienden uit te brengen aan het Comité van Ministers en de Assemblée van de Raad. Dit om de Raad van Europa en de EGKS naar elkaar toe te laten groeien, en toekomstige toetreding tot de EGKS voor zoveel mogelijk landen aantrekkelijk te maken. In de

[p. 152]

Assemblée verduidelijkte Klompé haar voorstel als volgt:

‘In the Schuman Plan there is envisaged a High Authority with executive powers, a Committee of Ministers and what is called the Assemblée Commune, a body consisting of Members of Parliament which will exercise control over the High Authority. I should like to submit the following suggestion: would it not be possible to consider this Committee of Ministers as a nucleus of the Committee of Ministers of the Council of Europe and, at the same time, the Assemblée Commune as an extract from our Consultative Assembly, both with powers which surpass those of the Council of Europe as such?’
‘Both organs of this nucleus would (...) submit to the plenary Committee of Ministers and the full Assembly reports of their work which could be discussed on the understanding that no decision could be taken.’39

Klompé oogstte met haar voorstel grote waardering in eigen kring. Het katholieke propagandablad, De Opmars, alleen al vereerd door haar benoeming tot rapportrice waarmee zij ‘op een der invloedrijkste posten binnen Europa’ zou zijn gekomen, prees haar nuchtere en voortvarende aanpak.40 Het gemak waarmee zij bovendien als ‘one of the boys’ omging met haar meest mannelijke collega's - jenever drinkend en sigaren rokend - en toch zorgde voor ‘de vrouwelijke noot’, bezorgde haar ook in de niet-katholieke pers groeiende populariteit.41 Straatsburg fungeerde, zo zou kunnen worden gezegd, als eerste en niet onopgemerkt gebleven geslaagd politiek experiment van de latere Minister van Maatschappelijk Werk.

Aan dit alles moet worden toegevoegd dat partijleider Romme totaal geen heil zag in een nauwe relatie tussen de Raad van Europa en de EGKS, hetgeen verband zal hebben gehouden met zijn

[p. 153]

principiële reserves ten opzichte van de EGKS.42 De EGKS dreigde zijns inziens namelijk af te dwalen ‘van het juiste pad in staatssocialistische richting’:

‘Bij de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal denk ik aan het tweeslachtig karakter dezer gemeenschap, haar karakter van bedrijfsorganisatie en tegelijk van gemeenschap met een stuk staatsgezag. Wanneer wij zo de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie in Nederland hadden opgebouwd, had men ons terecht op de vingers getikt wegens afdwaling van het juiste pad in staatssocialistische richting.’
‘... wil Europa niet staatssocialistisch worden opgebouwd, dan zal de constructie straks bepaald moeten worden veranderd.’43

Klompé moet het ‘gevaar van afdwaling van het juiste pad’ wel hebben ingezien want niet voor niets had zij in de Kamer gewezen op het belang van artikel 5 van het EGKS-verdrag en had zij gewaarschuwd voor het ‘insluipen van Staatssocialisme’.

Romme werd overigens door Klompé goed op de hoogte gehouden van het persoonlijke wel en wee binnen de Nederlandse delegatie in Straatsburg.44 Zij schreef hem onder meer over het conflict binnen de delegatie naar aanleiding van de herbenoeming van Spaak waarmee zij, toen nog alleen plaatsvervangend lid van de Raad, op een van haar zittingdagen werd geconfronteerd:

‘Ik kwam hier Woensdag aan en vond de hele zaak in opstand. De Père [Beaufort] was zelfs buiten zichzelf. Het betrof een conflict over de benoeming van Spaak. Inderdaad hebben, op de socialisten na, de andere Nederlanders tegengestemd. Burger [PvdA] en Van der Goes beiden hebben echter in de delegatievergadering zo aanmatigend opgepypt, dat men niet meer “on social terms” was. Dat zal allemaal wel luwen en ik doe erg mijn best de persoonlijke verhouding weer wat te herstellen, zelf er niet bij betrokken geweest zijnde (...) Je weet echter hoe juist deze twee heren soms irriterend onhebbelijk kunnen zijn. Van de Kieft [PvdA] is veel rustiger en verstandiger. Serrarens
[p. 154]
[KVP] was ook niet zo erg leuk in het geheel, aldus het verhaal. Wilde zelf niet de poffers uit het vuur halen en verschool zich achter moe en beroerd zijn. Hij heeft natuurlijk wel tegengestemd.’
‘Bruins Slot [ARP], die het principiële betoog heeft gehouden deed het goed, maar naar ik begrijp, net iets te hoekig antirevolutionnair. Ware het met een Franse élégance gebeurd, dan had hij waarschijnlijk meer meestemmers gekregen.’45

Vooral Serrarens blijkt een bron van voortdurende ergernis te zijn geweest, overigens meestal niet omdat hij zich ‘moe en beroerd’ op de vlakte hield, maar omdat zijn speeches, waarmee hij in het internationale milieu groot succes had, ‘oppervlakkig en ijdel’ waren.46 Toch had Klompé wel een zwak voor deze wat oudere geestverwant wiens carrière onherroepelijk ten einde liep. Toen het er even naar uitzag dat niet Serrarens maar zijzelf naar de eerste vergadering van de Assemblée afgevaardigd zou worden schreef ze Romme: ‘hij rekent er vast op en zou zich geweldig gepasseerd voelen wanneer hij thuis werd gelaten, terwijl ik er niet de minste behoefte aan heb om deze man, die over een paar jaar uitgespeeld is, weg te drukken’.47 Klompé werd, zoals haar suggestie was, plaatsvervangend lid van de Raad in 1949. Naar aanleiding van de benoeming van Serrarens tot rechter van het Hof bij Justitie van de EGKS schreef zij: ‘Het Schumanplan is mij hierdoor nog dierbaarder geworden, en ik blaak van ijver, om mijn collega daar te brengen, waar hij zelf het liefste zit’.48

Naast Serrarens is het Van der Goes die dikwijls negatief wordt belicht in Klompé's schrijven aan Romme. Van der Goes was een van die ijdele lieden die zich zou voorstaan, aldus Klompé, op dikke vriendschap ‘met allerlei hoge oomes’, daar was hij ‘matador’ in.49 Geen spoor in haar brieven van iets van een ‘gelijke Europese

[p. 155]

gezindheid’ die Van der Goes meende met haar te delen.50

Tot slot nog enkele aardige typeringen uit Klompé's correspondentie aan Romme. Beaufort: overspannen, prikkelbaar, slaapt slecht, ‘kan hier beter gemist worden’. Kerstens: ‘hangt de grand seigneur uit maar heeft wel goede contacten’. Schmal: ‘beweegt zich in dit milieu heel gemakkelijk en spreekt zijn talen voortreffelijk’. ‘Ben er nog niet achter of zijn binnenkant er gezelliger uitziet dan zijn buitenkantje’.51

Slot

De Raad van Europa vormde, aldus Marga Klompé, in combinatie met de EGKS de weg naar het continentale Europa waarbinnen katholieke doelstellingen (een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie onder andere) gerealiseerd zouden kunnen worden. Klompé deed in Straatsburg het voorstel de Raad van Europa uit te breiden, en daardoor te versterken, met sub-comité's van landen die aangesloten waren bij de EGKS. A.H. Robertson, auteur van Le Conseil de l'Europe, zag in dit voorstel de gedachte schuilgaan van een ‘dubbele politiek’:

‘...une double politique fut conçue, qui envisageait que le Conseil de l'Europe lui-même aurait des pouvoirs politiques même de nature limitée, portant sur certaines questions de politique générale intéressant ses membres, tandis qu'en même temps l'on procèderait à la création “dans son orbite” ou “sous son égide”, d'Autorités Spécialisées [EGKS] ayant des pouvoirs plus étendus dans des domaines plus restreints.’52

Klompé laat de geschiedenis van het Europese eenheidsstreven een aanvang nemen niet ver voor het ontstaan van de Raad van Europa en de EGKS, namelijk in het jaar 1945. In haar publicatie Europa bouwt legt zij uit waarom zij dit jaar als het beginpunt ziet:

[p. 156]
‘Waar zullen wij dit overzicht beginnen? Het is immers zo, dat het beginpunt van een groeiproces de neiging heeft terug te wijken en zich te verliezen in de nevelen der grijze oudheid en men zou in dit verband evengoed kunnen beginnen bij de Grieken, het Romeinse Rijk, de Middeleeuwen, de 19de eeuw, als bij het einde van de laatste wereldoorlog. Toch geloof ik, dat het goed is het laatste tijdstip als aanvangsdatum te nemen.’
‘1945 was immers het moment, waarop een bloedige streep werd getrokken onder de voorafgaande geschiedenis en waarop een nieuw tijdperk begon.’53
1
Gegevens over Marga Klompé: J.J. Lindner, ‘Marga Klompé 1912-1986’. In: E. Brunt (samenst.), Mevrouw, ik groet u. Necrologieën van vrouwen. Amsterdam/Brussel, 1987, 148-152. M. van der Plas (red.), Herinneringen aan Marga Klompé. Schoten, 1989. I. Jungschleger en C. Bierlaagh, Marga Klompé. Een gedreven politica haar tijd vooruit. Utrecht/Antwerpen, 1990. M. Aerts, De politiek van de katholieke vrouwenemancipatie. Van Marga Klompé tot Jacqueline Hillen. Amsterdam, 1994. J. Bosmans, ‘M.A.M. Klompé’. In: Biografische woordenboek van Nederland. Deel IV. Amsterdam, 1994, 247-249.
2
De UVV was ontstaan uit het in 1938 in Amsterdam opgerichte Korps Vrouwelijke Vrijwilligers. De UVV hield zich bezig met hulp aan vluchtelingen en oorlogsslachtoffers. Zie voor nadere gegevens over de UVV en Klompé's betrokkenheid daarbij: I. Jungschleger en C. Bierlaagh, op. cit., 29-45. Het R.K.-Vrouwendispuut, opgericht in 1946, zette zich in voor meer katholieke vrouwen in openbare functies. J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij 1945-1980. Band I: Herkomst en groei (tot 1963). Nijmegen, 1995, 225. Zie voor Klompé en het Vrouwendispuut: M. Aerts, op. cit., 93-134.
3
L.J.C. Beaufort (1890-1965) was Franciscaner pater en werd in 1947 benoemd tot buitengewoon hoogleraar Volkenrecht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1948 trad hij toe tot de Eerste Kamer. Jaar in jaar uit maakte hij deel uit van de Nederlandse delegatie bij de VN. Vanaf 1949 bezocht hij ook jaarlijks de vergaderingen van de Raad van Europa.
4
M. Klompé, ‘Onze verantwoordelijkheid’. Katholiek Staatkundig Maandschrift, maart 1949, 403-406.
5
M.A.M. Klompé, Solconcentratie en uitvlokking bij het AgJ-Sol. Utrecht, 1941.
6
Archieven van de Katholieke Volkspartij, map 4436: T. Bouws, Zoals ik hen zie. Ongepubliceerd artikel.
7
Zie bijvoorbeeld het door Klompé gepubliceerde werkje Europa bouwt, Den Haag, 1954. Zie ook de door haar ten behoeve van de fractiecommissie voor Buitenlandse Zaken verzorgde overzichten van de internationale politiek. Archieven van de Katholieke volkspartij, map 4855: Stukken betreffende de fractiecommissie Buitenlandse Zaken 1948-1955.
8
M. Klompé, ‘De K.V.P. en de buitenlandse politiek. Een inleiding en verantwoording’. Katholiek Staatkundig Maandschrift, januari 1952, 379-386.

9
HTK, 5 juli 1949, 1616.
10
M. Klompé, ‘Niet spectaculair, maar wél realistisch’. Nieuw Europa, 22/23 september 1950, 1. Klompé's functionalistisch-federalistische denkbeelden passen beter dan die van Van der Goes binnen de stroming van het neo-functionalisme. In Klompé's visie: samenwerking op concrete terreinen doet politieke integratie groeien. Zie voor de denkbeelden van Van der Goes hoofdstuk 3.
11
HTK, 16 januari 1951, 1078.
12
Archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Archief van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken. ‘Enige overwegingen naar aanleiding van het gesprek in de Commissie voor Buitenlandse Zaken betreffende de Europese samenwerking, april 1951.’
13
HTK, 5 juli 1949, 1619.
14
Ibidem.
15
Ibidem.
16
Zie hoofdstuk 6.
17
Ibidem. (Zie noot 13).
18
Ibidem.
19
Ibidem.
20
H. Fiolet, ‘Geloof als medespeler in de maatschappelijke actualiteit’. In: M. van der Plas (red.), op. cit., 35-47, 35.
21
Aldus weergegeven in: J. Bank, ‘De loyaliteit van Marga Klompé’. In: M. van der Plas (red.), op. cit., 9-22, 12.
22
M. Klompé, ‘De K.V.P. en de buitenlandse politiek’. Katholiek Staatkundig Maandschrift, januari 1952, 379-396.
23
M. Klompé, ‘Onze verantwoordelijkheid. Een appèl’. Katholiek Staatkundig Maandschrift, maart 1949, 403-406, 405. Zie ook: HTK, 29 april 1953, 774.
24
HTK, 30 oktober 1951, 166.
25
HTK, 9 december 1952, 382.
26
HTK, 30 oktober 1951, 166. Artikel 5 van het Verdrag van de EGKS bepaalt: ‘The Community shall accomplish its mission (...) with limited direct intervention’.
27
HTK, 30 oktober 1951, 168.
28
HTK, 29 april 1953, 771. De eigenlijke benaming van deze ‘Europese regering’ was: Europese Uitvoerende Raad.
29
Algemeen Rijksarchief, Tweede afdeling (verder ais ARA-II), Archief M.A.M. Klompé, inv. nr. 23-24: Brief van Klompé aan partijvoorzitter W.J. Andriessen, 14 maart 1952.
30
Het is in dit verband aardig om op te merken dat Margaret Thatcher een naar haar mening te vergaande Europese integratie onder meer afwees omdat het continentale Europa te sociaal-democratisch zou zijn. Het kan verkeren.
31
M. Klompé, ‘Bouwen aan Europa’. Nieuw Europa, 15 januari 1952, 2. Volgens M. Aerts plaatste Klompé naast generalisaties in de zin van het ‘typisch vrouwelijke’ (vergelijk het spreken in termen van ‘ons, vrouwen’ in het weergegeven citaat) altijd direct de waarschuwing niet in algemeenheden te vervallen. Zelf zou ze nooit in een ‘specifiek vrouwelijke aanpak’ hebben geloofd. Zie: M. Aerts, op. cit., 37.
32
HTK, 5 juli 1949, 1620.
33
Council of Europe. Consultative Assembly. Official Report of Debates (verder als Consultative Assembly), 22 november 1950, 1416.

34
Zie voor de werkzaamheden van deze commissie: Committees of the consultative assembly. Strasbourg, 1959, 13.
35
Het voorstel sloot aan bij de wens van de Assemblée te komen tot instelling van gespecialiseerde organen binnen de Raad (zogenaamde ‘autorités spécialisées’). Zie: A.H. Robertson, Le conseil de l'Europe. Sa structure, ses fonctions et ses réalisations. Leyde, 1962, 123. Het voorstel van Klompé wordt nader aan de orde gesteld in: Tj. de Jong, Naar Europa's eenheid. Hinderpaal of springplank. Nederland en de Raad van Europa 1948-1950. Doctoraalscriptie. Groningen, 1983, 84 e.v.
36
Consultative Assembly, 17 augustus 1950, 1980. Vergelijk de préambule bij de Aanbevelingen en Resoluties van augustus 1950: ‘Le Conseil de l'Europe apparaissant comme l'Organisme le plus qualifié pour fournir le cadre général (de la politique européenne)’. Aldus weergegeven in: A.H. Robertson, op. cit., 119. Zie voor de vele pogingen, waaronder die van Klompé, de Raad van Europa het centrum van de Europese politiek te maken: Ibidem, 113-155.
38
ARA-II, Archief C.P.M. Romme, doos 39: Committee on General Affairs tabled by Mlle Klompé, 19 augustus 1950.
39
Consultative Assembly, 17 augustus 1950, 686-687. Alhoewel de aanbeveling waarin het voorstel van Klompé was vervat door de Raad werd aanvaard en ‘in beginsel’ door het Comité werd overgenomen, kwam de Raad uiteindelijk toch grotendeels buiten de ontwikkelingen in Europa te staan. Zie voor het standpunt van de EGKS inzake een nauwe relatie met de Raad van Europa: D. Spierenburg et R. Poidevin, Histoire de la Haute Autorité de la Communauté Européenne du Charbon et de l'Acier. Une experience supranationale Bruxelles, 1993, 266-272.
40
W.J. Schuyt, ‘Niets bereikt? Straatsburg langzaam maar zeker’. De Opmars, 1 december 1950, 3.
41
ARA-II, Archief M.A.M. Klompé, inv. nr. 168: Album met krantenartikelen.
42
Zie voor Romme's geringe enthousiasme voor de Europese politiek in het algemeen: J.A. Bornewasser, Ibidem, 289. Zie voor de tegenstelling tussen Romme en Klompé inzake de relatie Raad van Europa-EGKS: ARA-II, Archief M.A.M. Klompé, inv. nr. 24: Brief van Romme aan Klompé, Overveen, 7 oktober 1950.
43
C.P.M. Romme, Katholieke politiek. Utrecht/Antwerpen, 1953, 15.
44
Zie voor de allengs hechtere relatie tussen Romme en Klompé: J. Bank, ‘De loyaliteit van Marga Klompé’. In: M. van der Plas (red.), op. cit., 9-22, 14.
45
ARA-II, Archief C.P.M. Romme, doos 39: Brief van Klompé aan Romme, Straatsburg, 13 augustus 1950. Zie voor de achtergronden van de kwestie betreffende de herbenoeming van Spaak hoofdstuk 8.
46
Ibidem, doos 37: Brief van Klompé aan Romme, 23 augustus 1949, Straatsburg.
47
Ibidem, doos 37: Brief van Klompé aan Romme, 6 juni 1949.
48
Ibidem, doos 41: Brief van Klompé aan Romme, 8 december 1951.
49
Ibidem, doos 3: Brief van Klompé aan Romme, Straatsburg, 15 augustus 1949.
50
Zie hoofdstuk 3.
51
Ibidem. (Zie noot 49).

52
Het citaat heeft betrekking op de aanbeveling waarin het voorstel van Klompé was neergelegd. Zie: A.J. Robertson, op. cit., 123. Ook met het latere concept van het ‘Europa van de twee snelheden’ beoogde men, zo zou kunnen worden gezegd, het voeren van een ‘dubbele politiek’, waarbij met meerdere integratieniveau's tegelijk moest worden gewerkt.
53
M. Klompé, Europa bouwt. Den Haag, 1954. Zie de inleiding van deze publicatie.

Vorige Volgende