Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Pioniers van een verenigd Europa

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,14 MB)






Genre
non-fictie

Subgenre
proefschrift
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Pioniers van een verenigd Europa

(1998)–Annemarie van Heerikhuizen

Vorige Volgende
[p. 41]

2 H. Brugmans (1906-1997)

Inleiding

Een studie over de betekenis van het Europese federalisme binnen het Nederlandse parlement na 1945, kan niet voorbijgaan aan de figuur van Hendrik Brugmans. Al direct vanaf de oorlog namelijk, heeft Brugmans zich er ten volle voor ingezet de Europese gedachte in de Nederlandse politiek ingang te doen vinden. Hij was voorzitter van het uitvoerend comité van de internationale Unie van Europese Federalisten, opgericht in 1946, en vice-voorzitter van de in 1947 tot stand gekomen Nederlandse Beweging van Europese Federalisten. Ook vervulde hij bestuursfuncties binnen de Nederlandse Raad van de Europese Beweging, een overkoepelend samenwerkingsverband van verschillende op Europa gerichte organisaties.1 Een blik op de ledenlijst van de NREB maakt duidelijk dat de Europese gedachte menig parlementariër bleek aan te spreken: 29 Tweede Kamerleden en 11 Eerste Kamerleden treffen we aan op de lijst. Goed vertegenwoordigd waren de grote partijen, de PvdA en de KVP, maar ook de ARP, de CHU en de VVD hadden hun vertegenwoordigers bij de Raad.2 Een enquête onder

[p. 42]

afgevaardigden uit dertien Westeuropese landen, uitgevoerd op initiatief van de grondlegger van de Paneuropese beweging, R.N. Coudenhove-Kalergi, wees uit dat in Nederland 53% van de parlementsleden voorstander was van een Europese federatie en ‘ja’ had geantwoord op de vraag: ‘Are you in favour of a European Federation within the framework of the U.N.?’3 Verschillende Nederlandse vertegenwoordigers, onder wie A.H.V. Hacke (PvdV) en E.G.M. Roolvink (KVP), waren betrokken bij de Europese Parlementaire Unie die door Coudenhove in 1947 werd opgezet na de positieve reacties op zijn enquête.4

Brugmans heeft zijn parlementaire vrienden waar mogelijk de nodige ruggesteun gegeven. Onder meer in Straatsburg, bij de Assemblée Consultative (Raadgevende Vergadering) van de Raad van Europa, zo kan worden begrepen uit zijn in 1988 verschenen autobiografisch werk Wij, Europa:

‘De vergaderingen [van de Assemblée Consultative] hadden plaats in het wilhelminische universiteitsgebouw. Wij zaten op de publieke tribune en schreven briefjes naar leden die met ons sympathiseerden. Die praktijk gaf aanleiding tot een koddig incident, van de zijde van het Labourlid Hugh Dalton (...) Die was anti-Europees en vroeg de voorzitter het woord voor een persoonlijk feit. “Er zitten hier”, sprak hij, “lieden op de tribune, die proberen ons parlementaire werk te beïnvloeden. Dat is tegen iedere democratische moraal. Die mensen
[p. 43]
moeten verwijderd worden.” Het liep met een sisser af. We hadden beneden vrienden genoeg.’5

Briefjespolitiek was niet aan de orde van de dag.6 Wel pleegde men in de wandelgangen overleg met elkaar, en werd gepoogd in gebarentaal vanaf de publieke tribune invloed op de beraadslagingen van de parlementariërs uit te oefenen.7

Een uitstekende gelegenheid om de onderlinge contacten warm te houden, boden de bijeenkomsten van parlementariërs en leden van de Europese beweging in pension Elisa op het place Sebastien Brandt.8 Brugmans herinnert zich dat tijdens zo'n bijeenkomst de later in de Assemblée aangenomen ‘voortreffelijke definitie’ van een federale regering ontstond, neergelegd in het amendement-Mackay waarin de doelstelling van de Raad van Europa was vervat: ‘een Europees gezag met beperkte bevoegdheden maar werkelijke macht’.9

[p. 42]

Gezien Brugmans' nauwe contacten met het parlement is het van belang zijn politieke opvattingen nader te leren kennen. De essentie van zijn federalistische denkbeelden is te vinden in zijn in 1950 verschenen Cité européenne. Programme fédéraliste, in de Nederlandse vertaling van 1952: Schets van een Europese samenleving.10

Personalistisch federalisme

Vooropgesteld moet worden dat Brugmans in de Schets van een Europese samenleving uitging van een in West en Oost verdeeld Europa: ‘West-Europa is thans van het Oosten afgesneden’, zo schreef hij. ‘Van Polen, Tsjechoslowakije, Hongarije en wat daar achter ligt, ja van Oost-Duitsland zijn wij gescheiden’.11 Terminologische consequenties had dit overigens niet in zijn betoog: ‘Europa’ en ‘West-Europa’ hanteerde hij als inwisselbare begrippen, waarbij zijn voorkeur uitging naar de term ‘Europa’.12

De hoofdstukken van de Schets dragen intrigerende titels als ‘Het historisch moment’, ‘De persoonlijkheid als oercel’ en De geestelijke ommekeer. Crisisbesef is wat in alle hoofdstukken sterk doorklinkt.

‘Een tijdperk is ten einde. Amerika en Rusland beide, elk op eigen manier, jagen ons het nieuwe tijdperk, dat der continentale eenheid, binnen. Het probleem wordt gesteld: zullen we de gebeurtenissen passief over ons laten komen? Zo neen, dan luidt de vraag: hoe zal ons Europa er uit zien? hoe willen wij dat het wordt?’13

Brugmans meende dat de vrijheidsideologie van de liberalen had afgedaan en dat totalitaire stelsels Europa geen enkel perspectief boden. Maar het gevaar dreigde dat West-Europa, verstoken van ideologische kracht, af zou glijden naar het Oosten want ‘de grens die thans ons werelddeel verscheurt, is willekeurig en zal zich zelf

[p. 45]

niet blijven’.14 Ideologische kracht kon Europa slechts herwinnen door zich te baseren op het ‘personalistisch-federalisme’ waarbij ‘mensen en mensengroepen op eigen verantwoordelijkheid, elk afzonderlijk en gebonden aan elkaar, een afzonderlijke, van anderen verschillende bestemming moeten vinden en volgen...’15

Brugmans ontleende zijn denkbeelden aan de Zwitserse federalist Denis de Rougemont.16 De Schets dient dan ook te worden gelezen tegen de achtergrond van Brugmans' eerdere publicatie Denis de Rougemont en het Franse personalisme.17 Brugmans behandelt hierin twee vooroorlogse boekwerken van De Rougemont: Politique de la personne en Penser avec les mains.18 In deze werken is de door Brugmans overgenomen gedachte neergelegd van ‘personalistisch federalisme’ als nieuwe geestelijke drijfveer:

‘...notre force est personnelle, non collective. Elle réside dans les petits groupes, non dans l'Etat totalitaire. Elle a pour formule réelle (...) la fédération, non la masse; et non la tyrannie d'un seul, et non le gigantisme national. La société doit être un corps, non pas une construction mécanisée. Et la santé et la force d'un corps supposent l'harmonie de fonctions diversifiées saines et fortes. C'est une harmonie “fédérale”.’19
[p. 46]

Brugmans wees op de Franse socialist Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865) als belangrijk inspirator van De Rougemonts personalisme.20 Proudhon, getuige van de staatsgreep van 1851 door Louis Napoleon, bepleitte de federatie als ‘contrat, traité, convention, alliance’, als remedie tegen de hem geopenbaarde politieke machtsstaat. Proudhons denkbeelden, nog nauw verwant aan het contractdenken van de achttiende eeuwse ‘philosophes’, omvatten ook de gedachte van een ‘contract’ tussen staten, van een contractuele, federatieve statenorganisatie.21

De wijze waarop Brugmans schrijft over de staatkundig federatieve organisatie van Europa kan niet los worden gezien van Denis de Rougemonts denkbeelden op dit terrein. Brugmans schrijft in zijn Schets: ‘in Europa [is] niemand meerderheid, omdat alle volken er “minderheid” zijn. Welnu, een werelddeel dat uit niet anders dan minoriteiten bestaat, kan niet anders bestuurd worden, dan federalistisch’.22 ‘Voor de federalist spreekt het vanzelf’, aldus De Rougemont, ‘dat een minderheid evenveel waard kan zijn, ja in sommige gevallen zelfs meer, dan een meerderheid, omdat zij in zijn ogen een onvervangbare qualiteit vertegenwoordigt’.23

De Rougemont bepleitte in zijn naoorlogse publikaties de opbouw van Europa vanuit kleine niet-nationaal bepaalde gemeenschappen. De regio had als ‘création de notre temps’ zijn speciale belangstelling.24 De zelfstandigheid van de kleine gemeenschappen kon worden gegarandeerd, meende hij, door aanvaarding van het subsidiariteitsbeginsel waarbij zoveel mogelijk beslissingsmacht aan de

[p. 47]

lagere overheden zou worden gelaten.25 Hij voerde daarbij zijn geboorteland Zwitserland - met zijn kantonale systeem - op als het meest ideale model voor een toekomstige Europese federatie.26

In Brugmans' betoog herkennen we ook De Rougemonts opvattingen over het unieke en uitzonderlijk hoge niveau van de Europese cultuur. Brugmans schrijft in zijn Schets dat er zich in Europa ‘historisch een bepaalde gemeenschap heeft ontwikkeld’ die ‘een eigen bizonder karakter heeft’: ‘Ze is misschien niet beter en niet slechter dan andere, zoals de Chinese (...) maar ze is in elk geval het grote reservoir, waaruit b.v. Amerika bijna alles geput heeft wat het geestelijk bezit. Zou deze krachtbron geen energie meer produceren - de wereld zou er wanhopig door verarmen’.27

De Europese cultuur onderscheidde zich, aldus Brugmans, als een ‘cultuur van spanningen en tegenstrijdigheden, het is een cultuur in beweging en in strijd’.28 De Rougemont zag het net zo en sprak over een ‘unité de culture nonunitaire’. In politieke termen vertaald kwam dat zijns inziens wederom neer op federalisme:

‘Si l'on me demande (...) comment on peut traduire en termes de structures politiques cette unité de culture nonunitaire et si hautement diversifiée, je répondrai que la solution se trouve dans les termes mêmes du problème ainsi formulé: car l'unité différenciée se traduit tout naturellement par l'union dans la diversité, et cette forme d'union porte un nom bien connu dans l'histoire des régimes politiques, c'est de toute évidence: fédéralisme.’29
[p. 48]

Strijd om vernieuwing

Brugmans, geboren in 1906, ontdekte het Europese federalisme pas in zijn veertigste levensjaar. In Wij, Europa vertelt hij welke ontwikkelingen er vanaf zijn jonge jaren aan vooraf zijn gegaan. Brugmans' jeugd speelde zich af in twee totaal verschillende sociale milieus. Hij groeide op in een, zoals hij het typeerde, ‘fatsoenlijk’ protestants milieu. Zijn ouderlijk huis was gelegen aan de Prinsengracht, een ‘kapitale woning van drie verdiepingen, plus souterrain, zolder en vliering’.30 Achter dit chique pand lag een eenvoudige arbeidersbuurt waar Brugmans als jongen graag speelde. Thuis diende je ‘algemeen beschaafd’ te spreken, op straat was het plat Amsterdams. Als zoon van de vooraanstaande historicus Hajo Brugmans kreeg hij ‘wandelend college’ over de geschiedenis van zijn geboortestad, als gewone stadsjongen voetbalde hij met vrienden op straat ‘met een prop papier, samengehouden met een stevig touw’.31

Deze verdeelde wereld kon de jonge Brugmans moeilijk begrijpen en accepteren, en aan tafel leidde dat, schrijft hij, tot soms hoogoplopende spanningen. Brugmans beschrijft in Wij, Europa een tafelscène die het gevolg was van zijn tweetalige kinderwereld: ‘Die twee [talen] waren waterdicht gescheiden. Eén keer liep het mis. Ik gebruikte het woord “klootzak” aan tafel. Op het gezicht van mijn moeder was te lezen: “Dat is onherstelbaar. Hij zal nooit een nette jongen worden”’.32

De ‘klassehoogmoed’ van zijn familie choqueerde hem allengs meer. Een ‘eerste schokje’ bracht zijn moeder teweeg, zo herinnert hij zich: ‘Moeder had voor de verjaardag van ons dienstmeisje iets gekocht dat ze [moeder] lelijk vond. Ik zei dat ze zoiets nooit had mogen doen. Haar antwoord: “Ja, maar dat soort mensen vindt het juist prachtig!” Dat gaf mij te denken’.33

Een en ander kan als vroege voorbode worden gezien van Brugmans' latere aktiviteiten op sociaal-cultureel terrein. In de jaren

[p. 49]

twintig zette hij zich in voor de Vlaamse kwestie. Overtuigd van het belang van de Groot-Nederlandse taal voor een opwaardering van de Vlaamse cultuur, werd hij een van de organisatoren van de Dietsch Academische Leergang.34 In de jaren dertig trad hij toe tot de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij, hij werd voorzitter van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling en in 1939 werd hij lid van de fractie van de SDAP.35

Brugmans heeft overigens zijn ‘fatsoenlijke’ afkomst niet geheel en al de rug toegekeerd. Hij studeerde Franse taal- en letterkunde en promoveerde in 1934 op een proefschrift over de Franse dichter en dramaturg Georges de Porto-Riche.36 Hij werd hoogleraar in de Franse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit van Utrecht, rector van het Europa-College in Brugge, en begin jaren zeventig werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar in Leuven en Kortrijk met als leeropdracht Europese cultuurgeschiedenis.

Van een Europese gezindheid was aanvankelijk nog geen sprake bij Brugmans. Integendeel: hij heeft zichzelf voor wat betreft deze jaren wel gekarakteriseerd als een ‘protesterend patriot’ die het nationale element als positieve factor beschouwde bij de culturele emancipatie van de niet-gepriviligeerde klassen. Het in 1937 verschenen beginselprogramma van de SDAP verklaarde onder meer dat de partij voortbouwde op ‘de beste Nederlandse tradities van geestelijke vrijheid en verdraagzaamheid’ hetgeen Brugmans ‘uit het hart gegrepen’ was.37 In de formulering van deze passage had hij als tweede secretaris van de programcommissie ook ‘enig aandeel’ gehad.38 Volgens L. de Jong waren het met name Brugmans en de sociaal-democraat H.B. Wiardi Beckman die zich hadden beijverd

[p. 50]

voor de nationale paragraaf in het beginselprogramma.39

Een eerste kentering in deze nationale gerichtheid openbaarde zich tijdens een internationale bijeenkomst van de Instituten voor Arbeidersontwikkeling in Pontigny in het jaar 1938. Onder invloed van de gesprekken die hij daar voerde met zijn buitenlandse collega's en die zich afspeelden tegen de achtergrond van het vreedzame landschap van de Bourgogne, had hij een visioen:

‘Het is alsof ik van achter de heuvels nazi-tanks zie opdoemen. Dat vreedzame, beschaafde, en zo intens-Europese landschap zal het slachtoffer worden van een onafwendbare invasie. Het zal worden geschonden, platgetrapt, en de vijand zal geen nomade zijn uit Azië, geen Attila of Djengis Chan. Geografisch gezien zal het een Europeaan zijn, net als wij.
Ik voel het als een fysieke pijn. Dat is het ogenblik waarop ik Europeaan ben geworden. Niet omdat het in de praktijk zo nuttig was. Niet eens om politieke redenen. Maar hier in Frankrijk heb ik, als Amsterdammer, een diepe affectie gevoeld voor dát landschap en voor díe mensen die, op grond van hun paspoort, ‘buitenlanders’ zijn, maar waarmee ik verbonden ben door het komende onheil, door de onafwendbare beproeving van een nieuwe Europese burgeroorlog.’40

Van belang voor Brugmans' daadwerkelijke overstap naar het Europese federalisme waren de ideologische ontwikkelingen binnen zijn eigen partij, die ook al van invloed waren op het beginselprogramma van 1937. Dit beginselprogramma was niet langer gericht op het lot van de arbeidersklasse alleen, maar sprak over bestaanszekerheid voor ‘allen’ die aan ‘uitbuiting’ bloot stonden: arbeiders, kleine zelfstandige ondernemers, boeren en tuinders, en de nog niet eerder als autonome groep onderscheiden ‘nieuwe middenstand’ (technici en beambten). ‘Meer en meer’, zo lezen we in het beginselprogramma, ‘doordringt (...) een algemeene tegenstelling de geheele maatschappij, n.l. die tusschen uitgebuiten en uitbuiters’.41 Daarmee sloot het beginselprogramma aan op het Plan van de Arbeid (1935) dat nadrukkelijk ook bedoeld was voor de ‘nieuwe

[p. 51]

middenstand’.42 In het beginselprogramma van 1946 werd daar de voor de oorlog ontwikkelde idee aan toegevoegd van een politieke ‘doorbraak’ naar personen en groepen van andere levensovertuiging. De partij verwierp ‘principieel (...) de organisatie van het politieke partijleven op de grondslag der godsdienstige belijdenis (Antithese). Verenigd dienden derhalve te worden ‘allen, die bij welk diepgaand verschil in levensovertuiging ook, eenzelfde economisch, sociaal en politiek program willen verwezenlijken’.43

Het idee van een brede socialistische volksbeweging sprak Brugmans van meet af aan sterk aan. Het Plan van de Arbeid was dus voor hem ‘precies wat een grote volksbeweging nodig heeft (...) een wenkend perspectief’.44 In de oorlog werd hij lid van de Nederlandse Unie die ‘een nieuwe saamhorigheid’, een ‘nieuwe maatschappelijke orde’ nastreefde.45 De Unie had maar een kortstondig legaal bestaan en werd op 14 december 1941 door de Duitsers verboden. Brugmans kwam in 1942 in het gijzelaarskamp Beekvliet in Sint Michielsgestel terecht waar hij zijn bijdrage leverde aan de zogenaamde Gestelse nota's - stukken geschreven ter voorbereiding van een na de oorlog op te richten Nederlandse Volksbeweging. Brugmans, geïnspireerd door het blad Esprit, het orgaan van de Franse personalisten, propageerde het standpunt van het ‘personalistisch socialisme’: ‘dat de menselijke persoonlijkheid geroepen is om op eigen wijze en naar eigen verantwoordelijkheid te werken in en voor de gemeenschap waarin hij is gesteld’.46

[p. 52]

Na zijn vrijlating heeft Brugmans binnen de illegale Uniebeweging rond het blad Je Maintiendrai verdere interesse proberen te kweken voor de personalistische leer. Maar teleurstelling over het uitblijven, na de oorlog, van brede steun voor de Nederlandse Volksbeweging bracht hem uiteindelijk tot het Europese federalisme. Van een nationale volksbeweging bleek namelijk, met niet meer dan zo'n 15.000 leden, geen sprake te zijn.47 Als commissaris van de Rijksvoorlichtingsdienst ‘toeterde’ hij ‘elke week door de microfoon dat Nederland zo anders zou worden, en dat wàs gewoon niet zo’, erkent hij in Wij, Europa.48 Zijn al te geestdriftige optreden lokte zelfs felle kritiek uit in de Tweede Kamer, hetgeen begin 1946 leidde tot zijn ontslag als regeringsvoorlichter.49

Brugmans onderhield vanaf 1946 nauwe contacten met de Europese Actie (later opgegaan in de Beweging van Europese Federalisten) en bepleitte de toetreding van deze organisatie tot een personalistische kernbeweging, een ‘Personalistische Unie’. Hij hoopte dat ‘de strijd om vernieuwing zich in de toekomst zou gaan kristalliseren om de internationale politiek en dat de strijd om het publieke forum, die de N.V.B. thans opgeven moet, zou worden voortgezet door de Europese Beweging’.50 Of, zoals hij het in latere jaren verwoordde: ‘“Nieuwe wijn in nieuwe zakken”. Dàt was voor mij Europa.’51 Uiteindelijk zou Brugmans ‘Europa’ als ‘praelabele kwestie’ gaan zien, als het allesoverheersende vraagstuk van de naoorlogse Europese politiek.52

De inspirerende figuur achter de schermen van de Europse Actie

[p. 53]

was de in 1937 naar Nederland uitgeweken joods-Duitse staatsrechtsgeleerde en bedrijfskundige Hans-Dieter Salinger (1899-1979) - auteur van het in de oorlog verschenen, en in illegale kring wijd verspreide geschrift De wedergeboorte van Europa.53 Brugmans achtte vooral Salingers opvattingen over de opname in Europa van een federaal georganiseerd Duitsland van groot belang.54 Salinger schreef: ‘De Pruis, de Beier of de Zwabenlander zou den weg naar zijn eigen traditie en zijn echte volkskarakter kunnen hervinden en daarbij als Europeesch burger eindelijk dat zijn, wat hij als Duitscher nooit kon worden’.55 Salinger hoopte dat Europeanisering van de Duitse volkeren voorgoed het gevaar van het Duitse nationalisme zou kunnen wegnemen.

In de Stellingen van de Europese Actie is deze visie terug te vinden. Gesproken werd over de noodzaak van een ‘federatieve herordening van de Duitsche landen’ binnen een Europese federatie. Tevens werd aandacht geschonken aan de ook door Salinger van groot belang geachte handelspolitieke kanten van de Europese samenwerking. Een eigen Europese handelspolitiek en een eigen Europese munt zouden in een toekomstig Europees urgentieprogramma opgenomen moeten worden, zo lezen we in de Stellingen. Naast Salingers denkbeelden herkennen we tevens Brugmans' personalistische denkwijze. Zo luidde de vierde stelling over ‘Europa's eigen roeping’:

‘Deze roeping houdt in:
Het streven naar den rijkdom der verscheidenheid en het afwijzen van den drang tot alomvattende eenvormigheid;
het erkennen van de waarde der persoonlijkheid, die zich tegenover de verschillende gemeenschappen waarin zij staat op grond van geestelijke uitgangspunten verantwoordelijk weet;
het afwijzen evenzeer van leer en practijk van de alles aan zich onderwerpende gemeenschap als van een abstract individualisme, dat den mensch van iedere gemeenschap tracht los te maken.
[p. 54]
De staatkundige uitdrukking van deze roeping is het federalisme, als eenige weg tusschen gelijkschakeling en versnippering. Federalisme biedt aan elke levende gemeenschap vrije ontplooiingsmogelijkheden binnen een organisch verband van wat bijeen hoort.’56

Aldus werd het personalistisch persoonsbegrip toegepast op het idee van een Europese federatie welke geen ‘staatkundige versnippering’ toestond. De woorden van de religieus socialist, W. Banning, een van de leidinggevende figuren binnen de Nederlandse doorbraakbeweging, mogen in dit verband niet ontbreken. Hij schreef in De dag van morgen, gepubliceerd in 1945, in het hoofdstuk ‘De verhouding der volkeren’:

‘Evenzeer als het individualisme op sociaal gebied voorbij is en een nieuwe maatschappij slechts kan worden opgebouwd op onderlinge verantwoordelijkheid, behoort het statenindividualisme tot een afgesloten tijdvak en moet een internationale samenleving worden opgetrokken op een ander beginsel, n.l. op dat der onderlinge verantwoordelijkheid.’57

Europese aktiviteiten

Voortvarend toog Brugmans binnen de Europese Beweging aan het werk. Aanvankelijk was hij volledig in de ban van de in 1946 opgestelde Verklaring van Hertenstein, het slotdocument van het door hem bezochte congres van Europese federalisten aan het Zwitserse Vierwoudstedenmeer (september 1946). De verklaring getuigt nog van hoop op de totstandkoming van een ‘werkelijke wereldunie’: ‘De opbouw van een Europese volkerengemeenschap, gegrondvest op de federalistische beginselen, is een onmisbaar bestanddeel van een werkelijke wereldunie’. Derhalve was een Europese Federatie ‘tegen niemand gericht’ en weigert zij ‘het

[p. 55]

werktuig van een vreemde mogendheid te zijn’.58 Overeenkomstig deze denkbeelden schreef Burgmans, onder andere in Je Maintiendrai, over Europa als internationale ontmoetingsplaats, als ‘brug’ tussen de communistische en Angelsaksische wereld.59 Nadat de landen in Oost-Europa buiten het Marshallplan kwamen te staan, heeft hij deze gedachte verlaten, en vervangen door de idee van een federatie van alleen nog Westeuropese landen (zie zijn Schets), of, zoals hij het eigenlijk liever zei: een federatie, ‘zonder, hoewel niet tegen, het Oosten’.60 Tegelijk betoonde hij zich beducht voor een al te nauw samengaan met de Verenigde Staten. Het belang van de Westeuropese federatie was juist gelegen in de bescherming die deze bood tegen overheersende Amerikaanse invloeden op politiek, economisch en militair terrein. ‘Een versnipperd Europa moet passief de wet van anderen aanvaarden. Een Verenigd Europa kan zelf beslissen wat het wil en niet wil’.61

Brugmans beleefde zijn ‘finest hour’ op het congres van zijn UEF in Montreux in augustus 1947, waar hij voor het eerst oog in oog kwam te staan met Denis de Rougemont.62 De Rougemont formuleerde er de beginselen van het federalisme, zoals die terug te vinden zijn in de ‘Motie betreffende de algemene politiek’ die het congres aannam.63 Het eerste beginsel sprak over ‘organische solidariteit’ en ‘vrijheid’, ‘d.w.z. de ontplooiïng van de menselijke persoonlijkheid in de gemeenschapssfeer van het dagelijkse leven’. Brugmans riep in Montreux op tot voortgaande federalistische actie: ‘Burgers van Europa, het is pas een jaar geleden dat de eerste

[p. 56]

Europees-federalistische conferentie in Hertenstein bijeenkwam. De weg die wij sindsdien afgelegd hebben is reusachtig. Als wij allen willen kunnen wij in het komende jaar nog méér doen’.64

Als voorzitter van de UEF leverde Brugmans ook zijn bijdrage aan het Congres van Den Haag dat op 8 mei 1948 plaatsvond en was georganiseerd door het Comité voor de Coördinatie tussen Bewegingen ten Gunste van de Europese Eenheid, de latere Europese Beweging. Op de openingszitting van het Congres sprak hij voor het eerst over Europa als prealabele kwestie:

‘Er zijn vragen in het leven der volkeren, die alles overheersen en die primair moeten worden opgelost... wil men aan de andere zelfs maar kunnen toekomen.
In de oudheid was het Cato, die zulk een “prealabele” vraag ontdekte en iedere discussie met de dreigende woorden besloot: “ja maar... Carthago moet worden verwoest”.
Hetzelfde gold voor de Polen, toen zij, na de rampzalige delingen, vóór alles de vrijheid van hun vaderland zochten. Eenzelfde gedachte bezielde de Nederlandse socialistische partij, toen zij een halve eeuw geleden alles in het werk stelde om éérst het algemeen kiesrecht te verkrijgen. En het was weer eenzelfde eerste levensvraag, die in de jongste tijd, gedurende de bezetting, strijders van allerlei richting ertoe bewoog, om schouder aan schouder te strijden tegen de nazioverheersing. Steeds weer dus: “Waar gaat het in eerste instantie om?”
Welnu: in het Europa van 1948 gaat het om de Europese eenheid. Zij is het, die ons hier samenbrengt, niets meer en niets minder.’65

Brugmans voorspelde in zijn rede dat de toekomstige congressen van de Europese Beweging ‘meer en meer de Europese arena’ zouden gaan vormen, en dat de stem van de personalisten, of - wat hun benaming was binnen de Europese Beweging - ‘integraal federalisten’ opnieuw zou worden gehoord.66 De toekomst wees evenwel anders uit: de ‘integraal federalisten’ gingen steeds meer terrein verliezen aan de ‘internationaal federalisten’, met de Italiaan-

[p. 57]

se federalist Altiero Spinelli als hun voornaamste woordvoerder. Hun streven was erop gericht in Europa niet zozeer een ‘organische solidariteit’ tot stand te brengen als wel een zakelijke politieke eenheid: een Europese federatie met een eigen grondwet, te realiseren door een Europese Constituerende Vergadering.67 De invloed van Spinelli en de zijnen bleek tijdens het UEF-congres in Rome in november 1948, toen Brugmans een sympathisant van de constitutionalisten als medevoorzitter naast zich moest dulden.68 Brugmans' denkbeelden waren in de tekst van de politieke resolutie van dit congres niet meer terug te vinden.69

In 1949 ging de Raad van Europa van start en Brugmans had er aanvankelijk hoge verwachtingen van. De Raad van Europa herbergde immers een van de door het Congres van Europa bepleite instellingen: ‘Nous voulons une Assemblée européenne, où soient représentées les forces vives de toutes nos nations’.70 De eerste bijeenkomst van de Assemblée in het najaar van 1949 werd begeleid door prachtig weer ‘alsof de zon dit nieuwe begin luisterrijk wilde beschijnen’, zo schrijft hij nog opgetogen in Wij, Europa.71 Een maand lang verbleef hij in Straatsburg waar hij, zoals gezegd, zijn parlementaire vrienden die met zijn federalistisch ideaal sympathiseerden, vanaf de publieke tribune probeerde te steunen. In het blad Nieuw Europa schreef hij vol enthousiasme over de in Straatsburg gevonden formule voor een federale regering (‘beperkte bevoegdheden maar werkelijke macht’). ‘Men heeft ervoor te zorgen, dat er

[p. 58]

een politiek lichaam komt, dat met gezag, een politiek lichaam eigen, de onherroepelijke beslissing neemt’.72

Een jaar later was zijn enthousiasme voor de Raad van Europa evenwel sterk bekoeld, zo valt op de maken uit zijn in 1950 verschenen brochure De Raad van Europa in het slop?73. De Assemblée raakte ernstig verlamd, zo was hij van mening, omdat belangrijke beslissingen, zoals de devaluatie van het Pond Sterling in 1949, buiten de Assemblée om werden genomen en omdat het Comité van Ministers vrijwel alle aanbevelingen van de Assemblée naar de ‘eervolle prullenmand’ verwees. Brugmans toonde zich ook teleurgesteld over de in 1950 verschenen publikatie van de Engelse socialisten European Unity, waarin alleen internationale samenwerking werd bepleit en de supranationale gedachte volledig werd afgewezen.74

Hoopvolle ontwikkelingen voltrokken zich zijns inziens vooral buiten Straatsburg. Van ‘oneindig veel groter betekenis’ achtte hij het door de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Robert Schuman, ontwikkelde plan voor een gemeenschappelijk beheer van de Europese kolen- en staalindustrie.75 Dit Schumanplan betekende, aldus Brugmans, dat eindelijk zaken konden worden gedaan, dat eindelijk executieve macht kon groeien. Het uitvoerend orgaan, de Hoge Autoriteit, kreeg ‘reële macht’ en de controlerende vergadering ‘werkelijke wetgevende bevoegdheid’.76

Daarnaast wees hij op het belang van de vorming van een ‘fede-

[p. 59]

ralistische voorhoede’. ‘Het Europees leven in al zijn verscheidenheid - economisch, politiek, sociaal, geestelijk en cultureel - moet mensen uitzenden, die, gedragen door het vertrouwen van hun groep, uitspreken, dat het op deze manier niet meer kan’. Dat Europa ‘zonder federaal democratisch gezag op korte termijn is (...) verloren!’77 In 1950 werd Brugmans benoemd tot rector van het Europa-College, een functie die hij tot 1972 zou bekleden. De ‘geest van Brugge’ - het Europa-College werd gevestigd in Brugge - bekommerde zich niet langer om kolen en staal, noch om de latere problematiek van de ‘boterberg’; waar het bovenal om ging was de creatie van een ‘Europese elite die de [Europese] zaak verder zou dragen en daartoe intellectueel ook was gevormd’.78 In Sint Michielsgestel was door de personalisten het overeenkomstige standpunt ingenomen: dat een universiteit de taak diende te hebben de studenten voor te bereiden op de leidende posities in hun land, om van daaruit de volksopvoeding ter hand te nemen.79 En in Brugge gebeurde dat in een typisch personalistische sfeer. Er was, aldus Brugmans, sprake van een ‘doorbreking van allerlei nationale stereotypen’, van een gevoel onder de studenten van ‘intens samenleven’.80

L'idée européenne

Ten behoeve van deze intellectuele voorhoede schreef Brugmans in 1965 een wetenschappelijke studie met de titel L'idée européenne 1918-1965.81 Bestudering van deze studie kan ons inzicht verschaf

[p. 60]

fen in de wijze waarop Brugmans als personalistisch federalist het idee van Europa wetenschappelijk vorm heeft proberen te geven.

Direct in de inleiding al van L'idée européenne tekent zich een diep meningsverschil af met J.B. Duroselle, hoogleraar aan de Sorbonne, van wie toen zojuist het werk L'idée d'Europe dans l'histoire was verschenen.82 Brugmans schrijft:

‘Contrairement à ce qu'on pu penser, cette étude substantielle se place sur un terrain qui diffère du nôtre: l'introduction ne laisse aucun doute à ce sujet. Alors que, pour nous, “l'idée européenne” coïncide essentiellement avec la volonté d'unir notre continent, avec les projets lancés et les initiatives politiques prises en ce sens, M. Duroselle, lui, a voulu présenter l'image de l'Europe (unie ou non) telle qu'elle se présentait à travers les siècles.’83

Kijken we naar Duroselles ‘introduction’ dan is het begrijpelijk waarom Brugmans dit schreef. Het waren namelijk de ‘thèmes généraux’ van zijn geestverwant Denis de Rougemont, zoals neergelegd in diens werk Vingt-huit siècles d'Europe, die het zwaar in de introductie van Duroselles werk moesten ontgelden. Met name De Rougemonts nadruk op een al eeuwenlang bestaand Europees eenheidsstreven (‘un idéal qu'approuvent depuis mille ans tous ses meilleurs esprits’84), wierp Duroselle ver van zich af: ‘Il me semble seulement que la réalité est tout autre et que cette Europe unie, idéal de M. de Rougemont - et tout autant le mien - (...) n'a réellement pénétré dans le monde politique responsable’.85

Brugmans benaderde het idee van Europa, in de lijn van De Rougemont, als ‘un espoir, une perspective, un mouvement politique animé par un idéal, une volonté d'union créatrice’.86 Aangezien

[p. 61]

Brugmans een dergelijk ideaal pas na de Eerste Wereldoorlog gestalte zag krijgen, lag de nadruk van zijn studie, zoals de titel ook al aangaf, op de jaren na 1918. Alles wat daaraan vooraf ging was voor hem ‘préhistoire’, een aanloopperiode naar belangrijker tijden. Weinig gegevens derhalve over het beroemde Grand Dessein van de zeventiende eeuwse Franse staatsman Duc de Sully (1560-1641). Weinig woorden en ook weinig waardering voor het minstens zo bekende Projet de paix perpétuelle van de Franse publicist l'Abbé de Saint-Pierre (1658-1743):

‘Le projet de l'abbé ne suscita aucun intérêt dans le public. Leibniz le salua à la fin de ses jours, mais sans beaucoup y croire: l'idée n'étaitelle pas trop audacieuse, prématurée? Puis, le livre, issu d'un Mémoire pour rendre la Paix perpétuelle en Europe, que l'auteur élargit a plusieurs reprises, était trop long, trop touffu, trop mal écrit.’87

De plannen van Sully en Saint-Pierre, evenals de ontwerpen van andere auteurs uit Brugmans' ‘préhistoire’, kwamen er in Duroselle's werk veel beter vanaf. Duroselle besprak ze puur op hun eigen kwaliteiten, of naar het Brugmans voorkwam: ‘telle qu'elles se présentaient’.

In het Grand Dessein van Duc de Sully werd gezocht naar een samengaan van landen op basis van een evenwichtige verdeling van macht en religie. Duroselle schrijft:

‘Le “grand dessein” consiste à diviser l'Europe de façon égale entre un certain nombre de puissances, de sorte qu'aucune d'entre elles ne puisse avoir la prépondérance sur une autre. Les trois religions - catholique, protestante, calviniste - seraient représentées de façon compacte, Etat par Etat.’88
[p. 62]

Duroselle gaf aan hoe Sully dit machtsevenwicht organisatorisch vorm had willen geven: met een ‘Conseil très chrétien’ waarin alle staten vertegenwoordigd zouden zijn en met een senaat als adviserend lichaam. L'Abbé de Saint-Pierre, die leefde ten tijde van de bloedige Spaanse Successieoorlog (1702-1713) en werd geïnspireerd door de vredelievende denkbeelden van Sully, ontwierp een project voor een Europese confederatie, met als doel de verzekering van ‘eeuwigdurende vrede’. Duroselle verschilde hemelsbreed van mening met Brugmans over de waarde van het project van Saint-Pierre:

‘...l'influence du respectable abbé a été, dans l'immédiat, d'ordre purement intellectuel, il est hors de doute qu'à une plus lointaine échéance, il a inspiré beaucoup d'hommes politiques. Necker, Napoléon, Metternich, plus tard les hommes de la Société des Nations, ont repris certaines de ses idées: sanctions obligatoires, désarmement contrôlé, association d'Etats souverains...’89

Terug naar het betoog van Brugmans. Zoals gezegd was Brugmans van mening dat er tot het begin van de twintigste eeuw alleen nog maar sprake was van een ‘préhistoire’ van de Europese idee. Pas in het tweede decennium van de twintigste eeuw brak er eindelijk een nieuw tijdperk aan, zo was zijn opvatting. Van belang achtte Brugmans vooral de oprichting, in 1923, van de Paneuropese beweging door graaf Richard Nicolaus Coudenhove-Kalergi (1894-1972), omdat het daarbij ging om een ‘groupe de pression’ waarvan vooraanstaande politici deel uitmaakten. ‘A cet égard, l'organisation la plus spectaculaire en faveur de l'Europe unie fut créée en 1923 à Vienne par le Comte Richard Coudenhove-Kalergi: ce fut le Mouvement “Pan-Européen”’.90

Coudenhove, afkomstig uit een internationaal georiënteerd milieu, werd door Brugmans derhalve met veel respect behandeld. Hij typeerde hem als ‘représentant de la tradition la plus authentiquement supranationale’ en hij citeerde uitvoerig uit Coudenhoves autobiografie J'ai choisi l'Europe.91 Brugmans voegde in de derde

[p. 63]

uitgave van L'idée européenne, dat ook de jaren 1965-1970 bestreek, bovendien een groot aantal gegevens toe over Coudenhoves Paneuropese beweging: de federalistische aspecten, de deelnemende landen en het voornaamste doel: verzoening tussen Frankrijk en Duitsland. ‘Créé au moment de l'occupation de la Rhur, le mouvement affirmait que l'avenir de L'Allemagne - et, par ricochet, de l'Europe - se trouvait entre les mains de la France. C'est seulement autour de cette réconciliation-là que l'union pourrait se constituer’.92

Ook de Franse minister van Buitenlandse Zaken en erevoorzitter van Coudenhoves Paneuropese beweging, Aristide Briand, die het initiatief nam tot een daadwerkelijk plan om de Europese landen nader tot elkaar te brengen, krijgt volop de aandacht in L'idée européenne. Brugmans citeerde uit de rede van Briand voor de Volkenbond, september 1929, waarin hij sprak over ‘une sorte de lien fédéral’ tussen de volkeren van Europa:

‘Je pense qu'entre des peuples qui sont géographiquement groupés comme les peuples d'Europe, il doit exister une sorte de lien fédéral; ces peuples doivent avoir à tout instant la possibilité d'entrer en contact, de discuter leurs intérêts, de prendre des résolutions communes, détablir entre eux un lien de solidarité, qui leur permette de faire face, au moment voulu, à des circonstances graves, si elles venaient à naître.’93

Wat Brugmans achterwege liet, was de vermelding dat Briand met ‘federalisme’ beslist geen supranationale structuur voor ogen had. Briand sprak, zo weten we, over samenwerking op alleen economisch terrein ‘sans toucher à la souveraineté d'aucune des nations’.94 Ook in het later door Briand en zijn naaste medewerker, Alexis Léger, ontworpen memorandum bleef dit het uitgangspunt, alhoewel de nadruk meer op de politiek kwam te liggen: ‘C'est sur

[p. 64]

le plan de la souveraineté absolue et de l'entière indépendance politique que doit être réalisée l'entente entre Nations européennes’.95

Naast Coudenhove en Briand presenteerde Brugmans, personalist die hij was, ook Emmanuel Mounier en de zijnen - met hun aandacht voor een ‘solidarité internationale’ - als belangrijke wegbereiders van het Europese federalisme.96 Denis de Rougemont zag het niet anders, zo laat Brugmans ons weten in de derde druk van zijn werk:

‘Avec le recul du temps et connaissant la suite, on voit bien aujourd'hui que deux mouvements d'idées, deux prises de conscience de l'époque ont marqué ce qu'on appelait l'entre-deux-guerres: le surréalisme dans les années 20, le personnalisme dans les années 30. Le premier a formé la sensibilité de plusieurs générations, dont la mienne. Le second a préparé la Résistance, qui engendra le fédéralisme européen.’97

Voor Brugmans was het dus een vanzelfsprekende zaak om het personalisme van de jaren dertig vooraf te laten gaan aan het Europese federalisme van de jaren veertig. Desalniettemin was het met name de Tweede Wereldoorlog die het federalistische denken in verzetskringen in hoge mate ging bepalen. In het Manifeste de la Résistance européenne, opgesteld in juli 1944 op een internationaal congres van federalisten in Genève, is de bepleite federalistische Unie zelfs min of meer ondergeschikt geraakt aan het ideaal van een duurzame wereldvrede:

‘La paix européenne est la clé de voûte de la paix du monde. En effet, dans l'espace d'une seule génération, l'Europe a été l'épicentre de deux conflits mondiaux qui ont eu avant tout pour origine l'existence
[p. 65]
sur ce continent de trente Etats souverains. Il importe de remédier à cette anarchie par la création d'une Union fédérale entre les peuples européens.’98

In L'idée européenne vormt het jaar 1947 het ‘Année Cruciale’.99 Op 5 maart van dat jaar ondertekenden Engeland en Frankijk een militair bijstandsverdrag, het Verdrag van Duinkerken, gericht op samenwerking in geval van hernieuwde Duitse agressie. ‘En réalité’, zo schrijft Brugmans, ‘la portée de l'accord apparaissait comme bien plus grande, et beaucoup d'Européens crurent que Londres prenait la tête d'un immense mouvement d'intégration’.100 Brugmans plaatste het één jaar later tot stand gekomen Verdrag van Brussel in het verlengde van Duinkerken. ‘Ainsi l'“Europe des Cinq” [Verdrag van Brussel] était née et, par là, une première concentration politique dans notre partie du monde’.101

1947 was voorts het geboortejaar van het Marshallplan. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, George Marshall, kondigde dit plan aan in een speech voor de Harvard University op 5 juni. Voorwaarde voor het ontvangen van de Amerikaanse economische hulp was dat de Europese landen een Europees herstelprogramma zouden opstellen, en dat zij dit gezamenlijk zouden doen (‘The programme should be a joint one, agreed to by a number of,

[p. 66]

if not all, European nations’102). Brugmans stelt vast:

‘...le plan-Marshall contribua puissamment à sensibiliser l'opinion publique, et la pratique gouvernementale, à l'idée européenne, alors que les mouvements fédéralistes naissants trouvaient dans la politique américaine un point d'application non-négligeable. L'“utopie” d'hier pouvait prendre forme.’103

Het derde ‘fait capital’ van het jaar 1947 vormde de ontwikkelingen in Duitsland (juni 1947: totstandkoming van de Bi-zonale Economisch Raad) en de steeds duidelijker wordende noodzaak Duitsland te betrekken in de Europese samenwerking. Immers, ‘il était impossible de laisser l'Allemagne dans la misère et que, d'autre part, tout devait être fait pour éviter une renaissance de son nationalisme - la seule solution ne se trouvait-elle pas dans l'intégration continentale?’104 Een ander feit van de eerst orde was, aldus Brugmans, de verheviging van de Koude Oorlog (1947: mislukking van de Duitslandconferenties en de afwijzing door de Sovjetunie van het Marshallplan).105 Brugmans beschouwde de Koude Oorlog als ‘tragédie pour l'Europe’, maar zeker niet voor ‘l'idée européenne’: ‘il n'en reste pas moins que l'idée européenne en bénéficia’. De Koude Oorlog schiep namelijk nieuwe ‘concrete mogelijkheden’ waarvan het Europese federalisme kon profiteren, zo schrijft Brugmans zonder verder in details te treden.106 1947 ten slotte was het jaar van het Congres van Montreux en van de totstandkoming van een samenwerkingsverband tussen tal van verschillende Europese organisaties in het Comité voor de Coördinatie tussen Bewegingen ten Gunste van de Europese Eenheid, in 1948 resulterend in de Europese Beweging.107

[p. 67]

Slot

Hendrik Brugmans, voorman binnen de Europese Beweging, met uitgebreide contacten ook in het Nederlandse parlement, blijkt in zijn denkbeelden over het Europese federalisme diepgaand te zijn beïnvloed door het personalisme van Denis de Rougemont. In Wij, Europa, dat in zijn 82-ste levensjaar verscheen, is de invloed van het personalisme, vooral wat betreft het gemeenschappelijke én gevarieerde karakter dat Europa op grond van deze leer moest hebben, nog duidelijk traceerbaar. Zijn visie op de toekomst van Europa:

‘...Europa [staat] het verst in de voorhoede van federale vormgeving. Hoe radicaler het zich in die richting ontwikkelt - en er bestaat geen andere weg voorwaarts - hoe rijper ons reddende initiatief kan worden. Onze hele cultuurgeschiedenis zou er een wettige voorbereiding op zijn: is ze geen voorbeeld van gemeenschappelijke lotsbestemming binnen eindeloze variëteit?’108

Voor een van de religieuze variëteiten die Europa rijk was, had Brugmans trouwens een uitgesproken zwak en dat was het door hem op latere leeftijd aanvaarde katholieke geloof.109 Brugmans kon zich derhalve goed vinden in het werk van een katholiek auteur als Christopher Dawson die in Europa, wezen en roeping schreef:

‘...we kunnen geen begrip van Europa zelf verwerven, als wij niet de traditie van de Christelijke cultuur bestuderen, die het oorspronkelijk bindend element van de Europese eenheid is geweest, de bron van zijn gemeenschappelijke geestelijke doeleinden en van zijn gemeenschappelijke zedelijke waarden.’110

In de inleiding bij dit werk schreef Brugmans:

‘Als Europees burger én als Rector van het Europa-College heb ik graag aanvaard, dit boek in te leiden. Wanneer ik hierdoor kan bijdragen tot de verspreiding, dan zal ik zeer verheugd zijn. En bovendien vervul ik aldus een plicht van dankbaarheid, want Christopher Dawson heeft zich grote verdiensten verworven jegens de wetenschap en het Europese vaderland!’111
1
Brugmans is vice-voorzitter van de NREB en voorzitter van het uitvoerend comité van de NREB geweest. Aangesloten bij de NREB waren onder meer de Beweging van Europese Federalisten en de Onafhankelijke Liga voor Europese Samenwerking. Binnen de Raad was een zekere taakverdeling. Zo richtte de Liga zich op het sociaal-economisch werk, en de Beweging van Europese Federalisten op de propaganda en ledenwerving. Zie voor de geschiedenis van de Europese Beweging in Nederland en Europa: W. Lipgens, Die Anfänge der Europäischen Einigungspolitik 1945-1950. Erster Teil: 1945-1947. Stuttgart, 1977. F.X. Rebattet, The European Movement 1945-1953: a study in national and international nongovernmental organisations working for European unity. Ongepubliceerde dissertatie. Oxford, 1962.
2
De Tweede Kamerleden die voorkomen op de ledenlijst van de NREB waren, van de PvdA: L.A. Donker, M. van der Goes van Naters, H.J. Hofstra, J. de Kadt, G.M. Nederhorst, G.J.N.M. Ruygers, J. Schilthuis, J.G. Suurhoff, N.S.C. Tendeloo, J. Tuin, E.A. Vermeer en K. Vorrink. KVP: F.J.H. Bachg, B.A.A. Engelbertink, Th. S.J. Hooy, M.A.M. Klompé, Th. D.J.M. Koersen, E.M.J.A. Sassen (tot medio 1948 lid van de Tweede Kamer), P.J.S. Serrarens en J.G. Stokman. ARP: J. Algera, J.A.H.J.S. Bruins Slot, A.B. Roosjen, A. Stapelkamp. CHU: J.J.R. Schmal en C.W.J. Wttewaal van Stoetwegen. VVD: A. Fortanier-de Wit, P.J. Oud en R. Zegering Hadders. De Eerste Kamerleden waren, van de PvdA: E. Brongersma, G.J. van Heuven Goedhart, R. Kranenburg en M. Tjeenk Willink. Van de KVP: L.J.C. Beaufort, A.C. de Bruyn, P.A. Kerstens, G.C.J.D. Kropman, H. Oosterhuis en L.F.H. Regout. ARP: W. Rip. De ledenlijst werd afgedrukt in het orgaan van de NREB, Nieuw Europa, 1949 (nr. 12), 3. Algemeen Rijksarchief, Tweede afdeling (verder als ARA-II), Archief van de Europese Beweging in Nederland en haar voorgangers, inv. nr. 309.
3
W. Lipgens, op. cit., 440. Aangeschreven werden zo'n 4000 afgevaardigden uit de Benelux, Scandinavië, Engeland, Frankrijk, Italië, Griekenland, Ierland, Oostenrijk en Zwitserland. In totaal 1735 afgevaardigden beantwoordden de enquête. Ibidem, 443.
4
In totaal 97% van de antwoorden was positief. Per land gezien was de enquête een minder groot succes. De respons uit de Scandinavische landen bijvoorbeeld was zeer laag. Slechts 15% van de vertegenwoordigers beantwoordde de enquête, en slechts 12% daarvan was positief. Ibidem, 443.
5
H. Brugmans, Wij, Europa. Een halve eeuw strijd voor emancipatie en Europees federalisme. Opgetekend door H. Kirsten. Leuven/Amsterdam, 1988, 194. Het door Brugmans genoemde universiteitsgebouw werd alleen in 1949 door de Assemblée gebruikt. Vanaf 1950 beschikte de Assemblée over een eigen en geheel nieuw gebouw in Straatsburg. Zie: A.H. Robertson, Le Conseil de l'Europe. Sa structure, ses fonctions et ses réalisations. Leyde, 1962, 78.
6
Vraaggesprek met J.L. Kranenburg. Den Haag, 1991.
7
Vraaggesprek met H. Brugmans. Brugge, 1991. Zie ook: H. Brugmans, Levend in Europa. Ontmoetingen en herinneringen. Alphen aan den Rijn, 1980, 55. Brugmans hier: ‘[d]e afgevaardigden onderhielden voortdurend contact met ons, de activisten’.
8
Ibidem, 56.
9
H. Brugmans, Wij, Europa, 194; Levend in Europa, 56. In de bewoordingen van het amendement: ‘l'Assemblée considère comme le but et l'objectif du Conseil de l'Europe de créer une autorité politique européenne, dotée de fonctions limitées, mais de pouvoirs réels’. Aldus weergegeven in: A.H. Robertson, op. cit., 118. Auctor intellectualis van de formule was de Franse afgevaardigde M. de Felice. Zie: Ibidem. De Europese Beweging zag de relatie tot de Assemblée van de Raad van Europa als volgt: ‘The Consultative Assembly is a democratic body representing the peoples of Free Europe. Their interests as Frenchmen, Britishers, Italians, Dutchmen or Scandinavians; their political opinions as liberals, socialists or conservatives will be promoted by delegates of their own nationality or of their own party in the Assembly. But the European Movement is the only organisation as yet existing which can express their needs and their hopes - as Europeans’. European Movement and the Council of Europe. Published on behalf of the European Movement. London/New York/Melbourne/Sydney/Cape Town, z.j., 164.
10
H. Brugmans, Cité européenne. Programme fédéraliste. Paris, 1950; Schets van een Europese samenleving. Rotterdam, 1952.

11
H. Brugmans, Schets van een Europese samenleving, 13.
12
Ook in het parlementaire debat (zie de volgende hoofdstukken) worden ‘Europa’ en ‘West-Europa’ als inwisselbare begrippen gehanteerd.
13
H. Brugmans, Schets van een Europese samenleving, 20.
14
Ibidem, 13.
15
Ibidem, 24. Vgl. E. Mounier, Qu'est-ce que le personnalisme? Paris, 1946, 73-74: ‘le destin central de l'homme n'est pas de maîtriser la nature, ni de savourer sa propre vie, mais de réaliser progressivement la communication des consciences et la comprehension universelle. C'est pourquoi dès le début nous avons toujours indissolublement associé les termes: personnaliste et communautaire’. Zie voor de te onderscheiden aspecten van het persoonsbegrip: W.T. Eijsbouts, ‘De persoon’. In: W.T. Eijsbouts e.a. (red.), De onrust van Europa. Fragmenten van cultuur, politiek, recht en economie. Amsterdam, 1993, 37-48.
16
H. Brugmans, Wij, Europa, 182-183.
17
H. Brugmans, Denis de Rougemont en het Franse personalisme. 's-Gravenhage, 1946.
18
D. de Rougemont, Politique de la personne. Paris, 1934; Penser avec les mains. Paris, 1938.
19
D. de Rougemont, Penser avec les mains. Nouvelle édition. Editions Gallimard, 1972, 140. De eerste editie verscheen in 1935. In het Nederlands verscheen een uitgave onder de titel: Denken met de handen. Menno ter Braak: ‘Het gehele werk van Rougemont (...) is er op gericht de dode orde te critiseren en er de persoonlijke orde voor in de plaats te stellen’. Zie Ter Braaks zeer lovende bespreking in: M. ter Braak, Denken met de handen' (januari 1938). In: M. ter Braak, In gesprek met de onzen. Amsterdam, 1964, 127-133, 132. De Rougemont ontdekte het personalisme via de Franse personalisten Alexandre Marc, Emmanuel Mounier en Arnaud Dandieu. Zie: F. Kinsky, ‘Où en est le fédéralisme de Denis de Rougemont?’ Cadmos, printemps 1986, 63-87, 81-82.
20
H. Brugmans, Denis de Rougemont en het Franse personalisme, 48.
21
Zie de fragmenten uit het werk van P.J. Proudhon (‘Du principe fédératif’) in: D. de Rougemont, Vingt-huit siècles d'Europe. La conscience européenne à travers les textes. D'Hésiode à nos jours. Paris, 1961, 257-261.
22
H. Brugmans, Schets van een Europese samenleving, 40.
23
D. de Rougemont, ‘Het nieuwe Europese verzet’. In: Europa één in een verenigde wereld. Montreux. Inleidingen, rapporten en resoluties van het grote congres der Unie van Europese Federalisten te Montreux, 26-30 Augustus 1947. Amsterdam, 1947, 6-20, 14.
24
H.E. von Salis-Bilfinger, Föderalismus und Verantwortung. Eine Studie zum föderalistischen Denken Denis de Rougemont's. Zürich, 1980, 91.
25
Ibidem, 83. Zie voor nadere gegevens over het subsidiariteitsbeginsel hoofdstuk 3 en 6.
26
H.E. von Salis-Bilfinger, op. cit., 105-111.
27
H. Brugmans, Schets van een Europese samenleving, 113-114.
28
Ibidem, 120-121. Brugmans sprak in zijn latere werk Les origines de la civilisation européenne over een ‘Civilisation incomparablement dynamique, elle réinterprète sans cesse ses grandes autorités traditionelles. Les variations de son histoire ne s'expliquent que par un fond commun’. Zie: H. Brugmans, Les origines de la civilisation européenne. Liège, 1958, 71. Zie voor Brugmans' visie op de Europese cultuur ook: Chaos of orde? Europa's eigen taak. Z.p., 1948. Crisis en roeping van het Westen. Twee en een halve eeuw Europese cultuurgeschiedenis. Haarlem, 1952; Traditie en vernieuwing. Z.p., 1955.
29
H.E. von Salis-Bilfinger, op. cit., 67.
30
H. Brugmans, Wij, Europa, 14, 34.
31
Ibidem, 15, 16.
32
Ibidem, 15.
33
Ibidem, 54.
34
Ibidem, 39 e.v.
35
Bij het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO) zette Brugmans zich in voor, ‘de culturele verheffing der werkende volksgemeenschap’, zoals in de beginselverklaring van het IvAO te lezen stond. Georganiseerd werden cursussen, leesclubs etc. voor de arbeidende klasse. Zie voor het werk van het IvAO: Ontwikkelingsplan. Het IvAO. Wat het doet, wat het wil. Z.p., z.j. Brugmans hield zich in de Kamer bezig met Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
36
H. Brugmans, Georges de Porto-Riche. Sa vie, son oeuvre. Paris, 1934.
37
‘Beginsel-Program’. In: F.K. van Iterson (samenst.), Parlement en kiezer. Jaarboekje. 's-Gravenhage, 1937, 112.
38
P. van de Meerssche, Het antwoord van Brugmans. Brugge, 1973, 93-94.
39
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1: Voorspel. 's-Gravenhage, 1969, 670.
40
H. Brugmans, Levend in Europa, 13.
41
‘Beginsel-Program’. In: F.K. van Iterson (samenst.), op. cit.
42
Naast de ‘nieuwe middenstand’ onderscheidde het Plan van de Arbeid de handeldrijvende middenstand en de industriële middenstand. Zie hoofdstuk 8 van het Plan van de Arbeid. Amsterdam, 1935. Zie voor meer informatie over het Plan hoofdstuk 3.
43
‘Beginsel-program’. In: F.K. van Iterson (samenst.), op. cit., 1946, 105.
44
J.J. van Galen, ‘Doorbraak: Het plan in de herinnering van tijdgenoten’. In: J.J. van Galen e.a., Het moet, het kan! Op voor het plan. Vijftig jaar Plan van de Arbeid. Amsterdam, 1985, 156-193, 156.
45
J. Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volksbeweging (NVB). Deventer, 1978, 23.
46
Aldus weergegeven in: M. de Keizer, De gijzelaars van Sint Michielsgestel. Een elite-beraad in oorlogstijd. Alphen aan den Rijn, 1979, 140. Brugmans schreef de nota ‘Richtlijnen voor een toekomstig beleid in Nederland in den geest van het personalistisch socialisme’ en ‘Een nieuwe staatsgedachte’. Zie voor een bespreking van deze nota's: M. de Keizer, op. cit., 137-151. Zie voor de denkbeelden van de personalisten rondom het blad Esprit: M. Winock, Histoire politique de la revue ‘Esprit’ (1930-1950). Paris, 1975.
47
De geschiedschrijver van de NVB, J. Bank, concludeert: ‘De NVB is nooit een volksbeweging geweest in de ware zin des woords. Ze heeft zich beperkt tot elites. Ze heeft de verzuiling getrotseerd maar niet overwonnen’. J. Bank, op. cit., 266.
48
H. Brugmans, Wij, Europa, 163.
49
Ibidem. J. Bank, op. cit., 225.
50
Aldus weergegeven in: Ibidem, 254-255.
51
P. van de Meerssche, op. cit., 120.
52
H. Brugmans, Waar het om gaat. Rede uitgesproken op de openingszitting van het Congres van Europa. Amsterdam, 1948, 2. Zie voor een fragment uit deze rede het vervolg van dit hoofdstuk.
53
Hades, De wedergeboorte van Europa. De les van dezen oorlog voor ons werelddeel. Leiden, 1945. Zie voor aanvullende gegevens over H.-D. Salinger: W. Lipgens, Die Anfänge der europäischen Einigungspolitik 1945-1950. Erster Teil: 1945-1947. Stuttgart, 1977, 134-145.
54
Vraaggesprek met H. Brugmans. Brugge, 1991.
55
Hades, op. cit., 41.
56
ARA-II, Archief van de Europese Beweging in Nederland en voorgangers, inv.nr. 3: Stellingen van de Europese Actie, juni 1946.
57
W. Banning, De dag van morgen. Schets van een personalistisch socialisme, richtpunt voor de vernieuwing van ons volksleven. Amsterdam, 1945, 140-152, 143-144. Zie voor Banning en zijn naoorlogse internationaal-politieke denkbeelden: F. Rovers, Voor recht en vrijheid. De Partij van de Arbeid en de Koude Oorlog 1946-1958. Amsterdam, 1994.

58
Verklaring van Hertenstein, artikel 1 en 9. De verklaring is opgenomen in de bijlagen van de brochure: De Europese Beweging. Ontstaan, doel en werkwijze. Den Haag, 1950, 22.
59
H. Brugmans, ‘De Europese Federalistische Beweging is gestart’. Je Maintiendrai, 4 oktober 1946, 3.
60
H. Brugmans, Levend in Europa, 44.
61
H. Brugmans, ‘Het Europese federalisme EN WIJ’. Paraat, 10 oktober 1947, 6-7.
62
H. Brugmans, Wij, Europa, 182.
63
Vergelijk de congresbijdrage van De Rougemont (‘Het nieuwe Europese verzet’) met de ‘Motie betreffende de algemene politiek’. In: Europa één in een verenigde wereld. Montreux. Inleidingen, rapporten en resoluties van het grote congres der UEF te Montreux, 26-30 augustus 1947. Amsterdam, 1947, 6-20, 115-120
64
H. Brugmans, ‘De politieke grondslagen van het Europese federalisme’. In: Ibidem, 21-40, 39.
65
H. Brugmans, Waar het om gaat. Rede uitgesproken op de openingszitting van het Congres van Europa. Amsterdam, 1948, 2.
66
Ibidem, 6
67
F.X. Rebattet, op. cit., 59-60; S. Pistone, ‘Altiero Spinelli and the strategy for the United States of Europe’. In: L. Levi (ed.), Altiero Spinelli and federalism in Europe and in the world. Milano, 1990, 133-140.
68
Brugmans schrijft over zijn meningsverschillen met Spinelli in Levend in Europa: ‘Ik heb hem fel bestreden, in Rome en ook elders. Ik geloofde niet in zijn leerstelling. Maar door onze controverses hebben we elkaar leren kennen en (naar ik meen) ook waarderen’. H. Brugmans, Levend in Europa, 50.
69
F.X. Rebattet, op. cit., 60-61.
70
‘Message aux Européens’, punt 4. In: A.H. Robertson, op. cit., 22. Zie ook punt 3 van de politieke resolutie van het Congres van Den Haag: ‘Une Assemblée Consultative Européenne, dont les membres seront désignés par les Parlements des nations participantes, doit être réunie sans délai’. In: Ibidem, 23. Uitvoering aan de wensen van het congres werd gegeven door de Consultatieve Raad van de Westerse Unie.
71
H. Brugmans, Wij, Europa, 194.
72
H. Brugmans, ‘De eerste zitting der Europese Assemblée te Straatsburg’. Nieuw Europa, oktober 1949, 2.
73
H. Brugmans, ‘De Raad van Europa in het slop?’ In: Vingt ans d'Europe. Témoignages 1946-1966. Discours et articles réunis à l'occasion du soixantième anniversaire de l'auteur. Bruges, 1966, 97-112.
74
Ibidem, 97-99. Brugmans doelt op de publicatie: European Unity. A statement by the national executive committee of the British Labour Party. London, 1950. Pagina 6: ‘The European peoples do not want a supra-national authority to impose agreements. They need an international machinery to carry out agreements which are reached without compulsion’. Zie voor Brugmans' groeiende twijfels over het welslagen van de Raad van Europa: ‘Het Europees perspectief’. Paraat, 16 december 1949, 10.
75
H. Brugmans, ‘De Raad van Europa in het slop’. In: Ibidem, 100-101.
76
Ibidem, 111. De Nederlandse regering heeft er overigens alles aan gedaan deze ‘reële macht’ in te perken. Zie hoofdstuk 1.
77
Ibidem, 112.
78
H. Brugmans, ‘Het culturele en sociale debat’. Nieuw Europa, oktober 1949 (nr. 15), 5. P. van de Meerssche, op. cit., 147.
79
M. de Keizer, op. cit., 155.
80
P. van de Meerssche, op. cit., 148-149.

81
H. Brugmans, L'idée européenne 1918-1965. Bruges, 1965. Enkele andere studies die Brugmans schreef als rector van het Europa-College: Panorama de la pensée fédéraliste. Paris, 1956; ‘Le fédéralisme, critères et perspectives’. In: H. Brugmans et P. Duclos, Le fédéralisme contemporain. Critères, institutions, perspectives. Leyde, 1963, 9-69; La pensée politique du fédéralisme. Leyde, 1969. Zie voor de plaats van Brugmans binnen de geschiedschrijving van de Europese integratie: A.G. Harryvan, ‘De historiografie van de Europese integratie, 1945-1985’. In: W.A.F. Camphuis en C.G.J. Weldeboer Schut (red.), Europese eenwording in historisch perspectief. Factoren van integratie en desintegratie. Zaltbommel, 1991, 22-45, 41.
82
J.B. Duroselle, L'idée d'Europe dans l'histoire. Paris, 1965.
83
H. Brugmans, L'idée européenne 1918-1965, 14.
84
D. de Rougemont, Vingt-huit siècles d'Europe. La conscience européenne à travers les textes. D'Hésiode à nos jours. Paris, 1961, 8.
85
J.B. Duroselle, op. cit., 17-18.
86
H. Brugmans, op. cit., 17. Naast De Rougemont volgde Brugmans onder anderen: B. Voyenne, Histoire de l'idée européenne. Paris, 1964 en L. de Sainte-Lorette, L'idée d'union fédérale européenne. Paris, 1955. Denis de Rougemont werd op zijn beurt geïnspireerd door onder anderen: C. Curcio, Europa, Storia di un'idea. 2 vol., Firenze, 1958; H. Gollwitzer, Europabild und Europagedanke. Beiträge zur deutschen Geistesgeschichte des 18. und 19. Jahrhunderts. München, 1951. J. ter Meulen, Der Gedanke der internationalen Organisation in seiner Entwicklung. 3 vol., Den Haag, 1917-1940. Duroselle had vooral grote waardering voor het genoemde werk van C. Curcio. Zie voor een recente bibliografie van het idee van Europa de bijlage van de dissertatie van L. Bruyning, Europa in de Italiaanse geschiedschrijving van de eerste helft van de negentiende eeuw. Amsterdam, 1995, 197-206.
87
H. Brugmans, op. cit., 32.
88
J.B. Duroselle, op. cit., 97.
89
J.B. Duroselle, op. cit., 124.
90
H. Brugmans, op. cit., 49 en 53.
91
R.N. Coudenhove-Kalergi, J'ai choisi l'Europe. Paris, 1952. Vertaling van een van de autobiografische werken die Coudenhove vanaf 1943 publiceerde onder de titels: Crusade for Paneuropa. New York, 1945; Mein Leben. Zürich, 1950. Later verschenen nog: Eine Idee erobert Europa: meine Lebenserinnerungen. München 1958; Ein Leben für Europa. Meine Lebenserinnerungen, Köln/Berlin, 1966.
92
H. Brugmans, L'idée européenne 1920-1970. Bruges, 1970, 63.
93
H. Brugmans, L'idée européenne 1918-1965, 55.
94
D. de Rougemont, op. cit., 405.
95
Ibidem. Zie voor het Plan-Briand ook hoofdstuk 1.
96
H. Brugmans, L'idée européenne 1918-1965, 60-65. De invloed van het personalisme op het Europese federalisme is onderwerp van bespreking in: A.M. Beeren, La Nation, La Personne, L'Europe. A la recherche d'une reponse au nationalisme par le personnalisme français. Doctoraalscriptie. Universiteit van Amsterdam, 1997.
97
H. Brugmans, L'idée européenne 1920-1970, 80.
98
Geciteerd in: H. Brugmans, L'idée européenne 1918-1965, 81. Zie voor de overigens grote verdeeldheid binnen de Résistance ten aanzien van het idee van een verenigd Europa: W. Loth, ‘Die Résistance und die Pläne zu Europäischer Einigung’. In: M. Dumoulin (ed.), Plans des temps de guerre pour l'Europe d'après-guerre 1940-1947. Brussel/Milaan/Parijs, 1995, 47-57. Zie voor de plannen binnen de Europese verzetsbewegingen: W. Lipgens, Europa-Föderationspläne der Widerstandsbewegungen 1940-1945. München, 1968; ‘European federation in the political thought of resistance movements during World War II’. In: P.M. Hommes (samenst.), Nederland en de Europese eenwording. Den Haag, 1980, 19-31. Lipgens is anders dan Brugmans van mening dat het verzet van doorslaggevend belang is geweest voor de ontwikkeling van de Europese idee na 1945.
99
In het onderstaande is alleen nog gebruik gemaakt van de uitgave van L'idée européenne uit 1970.
100
H. Brugmans, L'idée européenne 1920-1970, 107.
101
Ibidem, 109. Brugmans gaat voorbij aan de verschillen tussen Duinkerken en Brussel. Zie voor het Verdrag van Brussel (dat onder invloed van de oplopende spanningen met de Sovjetunie tot stand kwam, en dat niet gefundeerd was op het bilaterale concept van Duinkerken) hoofdstuk 1.
102
‘A speech by George Marshall’, Harvard University, 5 june 1947. In: Ibidem, 380.
103
Ibidem, 113. De Amerikaanse doelstellingen inzake Europese samenwerking bleken evenwel niet samen te vallen met die van de Westeuropese landen. Zie: A.S. Milward, The reconstruction of Western Europe 1945-1951. London, 1984.
104
H. Brugmans, L'idée européenne 1920-1970, 118.
105
Ibidem, 118-120.
106
Ibidem, 121.
107
Ibidem, 124-125; 128.
108
H. Brugmans, Wij, Europa, 277-278.
109
Zie voor de achtergronden van zijn overgang naar het katholieke geloof: Ibidem, 231 e.v.
110
Chr. Dawson, Europa, wezen en roeping (oorspronkelijke titel: Understanding Europe). Z.p., 1953, 11.
111
H. Brugmans, ‘Ter inleiding’. In: Ibidem, 9. Zie voor Christopher Dawson voorts hoofdstuk 4.

Vorige Volgende