Vuur en wind (onder ps. Muus Jacobse)(1946)–K.H. Heeroma– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Psalm 126 Heer, nu Gij ons met de verwachting spijst dat de gevangenen haast wederkomen, nu is het ons te moede alsof wij dromen, onwerkelijk om ons de dag verrijst. Wel mochten zalig zijn, die niet gezien en toch geloofd hebben als was 't voor ogen: wij, die zo lang door leugens zijn bedrogen, kunnen niet meer geloven wat wij zien... Vergeef het ons: wij kijken elkaar aan en lachen dwaas, en zouden willen juichen, en kunnen enkel stamelend getuigen, hoe grote dingen Gij ons hebt gedaan. De heidnen ook zien het verwonderd aan, de heidnen zijn verbaasd en zij belijden: groot moet de Heer zijn die u komt bevrijden, groot zijn de dingen die Hij heeft gedaan... Wij wachten, Heer, dat 't heffen van Uw hand de deuren der gevangenen doet wijken en zij als waterstromen door hun dijken uitbreken over dit verdorste land. Maar laat ons toch ook dromen, tot een troost, laat ons nu dromen dat die wij verloren als tarwe in den grond worden herboren, dragend de garven van een rijken oogst. Want die met tranen 't zaad hebben gezaaid, zouden zij niet, door Uw vertroosting wakker, zien hoe het wuivend graan op hunnen akker zal, uitgaand met gejuich, worden gemaaid? Vorige Volgende