Vuur en wind (onder ps. Muus Jacobse)(1946)–K.H. Heeroma– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Ter gedachtenis aan Anton Tellegen doodgeschoten als terrorist Vandaag heeft mijn Moeder geschreven, en ik las het ook in de krant: Toon Tellegen heeft zijn leven gegeven voor het vaderland. En de nacht van mijn eindexamen wordt opeens weer levensgroot: van de negen die afscheid namen zijn er dan al drie dood? Ik noem weer die negen namen en ik zie weer mijn oude klas. Ja, die nacht na het eindexamen begint het leven pas. Dan gaat voorgoed verloren, ach, wat misschien nooit bestond: voor 't eerst en 't laatst behoren wij immers in één verbond?... Het eerst ging hij die het meeste de roes van de tijd had gezocht. Hij werd drieëntwintig en racete met zijn auto uit de bocht. Van de tweede weet ik niets zeker, maar vaak denk ik toch: hij is dood. (Misschien nam hij zelf de gifbeker: hij werd dokter, hij was een jood). En nu jij, Anton, de derde? Ja, jij die je taak zo wist en ogen had voor de verte, moest wel sterven als terrorist... [pagina 46] [p. 46] Meer dan vijftien jaren ligt er tussen nu en ons jongensgepraat. In die jaren werd ik dichter, jíj dokter en soldaat. Hoe dikwijls als tegenstanders verkenden wij niet elkaar, bijna in alles anders, stem, stijl en gebaar, want jíj hield vast je ogen gericht op de maatschappij, en míjn gedachten bogen naar een rijk binnen in mij. Maar hebben de daadverrichters de droom niet tot kameraad? En kennen niet alle dichters het heimwee naar de daad?... Na de nacht van het eindexamen gaan de wegen wel ver uiteen, maar van wie er toen afscheid namen vergeet het hart niet een. En toen ik dan had gelezen van je dood, kwam in mijn geest weer je beeld van vroeger gerezen, en ik wist hoe het was geweest: Recht hield je je hoofd, en je ogen zijn niet op zij gegaan, maar je hebt onbewogen voor het vuurpeleton gestaan. [pagina 47] [p. 47] En wat je vermoedde als jongen als je sprak van je taak en plicht, is voor je opengesprongen in een onnoemlijk licht... Niets gaat voorgoed verloren, ook als het nooit goed bestond: eens zullen wij weer behoren, Anton, in één verbond. Wat wij hier samen bezaten, was maar een smalle reep van het lot, maar dichters en soldaten ontmoeten elkaar bij God. Vorige Volgende