Vuur en wind (onder ps. Muus Jacobse)(1946)–K.H. Heeroma– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Het woord God sprak één woord, en zie, de zeeën wáren, de woeste baaierd scheidde zich vaneen, de grauwe schemer brak, de lucht ging klaren en wisseling van dag en nacht verscheen. Hoe werd toen de aarde warm en goedertieren, kiemden er zaden in het vochtig zand! En God dacht vogels die de lucht doorzwieren, en vissen in de zee, vee op het land, en ook de mens, die alles zou bekronen en zozeer van al aardes overvloed genieten zou, of Hij er zelf zou wonen: één woord sprak God, en het was alles goed... En wederom heeft God één woord gesproken, toen Satan sloop in de doorglansde hof, de mens de ban der schepping had verbroken en er een scheiding kwam van geest en stof. God zag bedroefd de dieren in hun ogen en kinderen die leden zonder schuld, en sprak bij het verbond der regenbogen één eeuwig woord, en het was àl vervuld. Eerst hebben de profeten het vernomen, hoe God zich een herschapen wereld dacht. Toen is Hij zelf voor aller oog gekomen en werd voor altijd als een lam geslacht, dat geen van de genade bleef verstoken, maar elk het heil kon horen op zijn tijd: zo heeft God één verlossend woord gesproken, en 't is genoeg voor alle eeuwigheid. [pagina 43] [p. 43] En ik - hoe hijgend heb ik niet gegrepen naar menig woord, daar ik bezwerend stond, en zie, als kielzog van vergane schepen liggen de dode rimpels om mijn mond. En de gedichten die ik heb geschreven mochten mij dierbaar zijn, maar geen was trouw, want zij zijn allen bang teruggebleven als ik het laatste met ze zeggen wou. Moet ik dan heel mijn leven tastend staamlen, of wacht mij aan het einde van mijn weg ook 't punt waar al mijn krachten zich verzaamlen, het ene woord waarin ik alles zeg? Komt dan het ogenblik dat door zal breken de droom die in mij stuwt om vrij te zijn, het ogenblik dat ik niet meer blijf steken voor de onpeilbaarheid van het ravijn, maar, verend op de voet, opeens zal weten dat ik het ditmaal haal, de sprong niet mis, en suizelend de onmeetbaarheid zal meten in een gedicht dat geen gedicht meer is? Ach, wat al woorden zijn mij niet ontvallen of heb ik in mijn binnenste versmoord: zij kiemden, wiesen op en stierven allen in een verlangen naar dat ene woord, 't herscheppend woord, dat, als het werd gesproken, alles wat stierf deed opstaan uit het graf, de droom die in Gods handen was gebroken herstelde en heerlijker gestalte gaf. [pagina 44] [p. 44] God, laat dan alle woorden mij begeven, maar geef mij dit, dat op Uw grote Dag, als Gij de dood scheidt van het Eeuwig Leven, mijn woord saam met het Uwe klinken mag! Vorige Volgende