Vuur en wind (onder ps. Muus Jacobse)(1946)–K.H. Heeroma– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Westerbork O Westerbork, o Westerbork, je was nog kort geleên in Drente een vergeten dorp: nu kent je iedereen. Veel gingen er naar Westerbork te werken in het veld, maar wat er kwam ná Westerbork, heeft niemand nog verteld. Vanmorgen zag ik een transport, vannacht droom ik er van, omdat ik dit, hoe oud ik word, nooit meer vergeten kan. Want op het Amsterdams station zag ik vanmorgen vroeg dat de politie langs 't perron mensen als beesten joeg. En ik zag midden in die troep die strompelde en viel, een man die in een dekentje een heel klein kindje hield... Zo gingen zij naar Westerbork, en dit weet ieder wel: achter de hei van Westerbork ligt enkel nog de hel. Toen, door dit dekentje van blauw, dacht ik opeens weer aan mijn buurman, aan zijn kind en vrouw, en hoe zij moesten gaan: [pagina 37] [p. 37] zij werden naar het kamp gebracht toen het nog pas begon, zij moesten midden in de nacht zich melden aan 't station. Zij wisten nog niet hoe dat was: het was pas in 't begin. Zij liepen nog met zak en tas en alles zat er in: papier, een inktpot en een pen, een trui voor weer en wind, werklaarzen, vitamines en wat speelgoed voor het kind... Dat kleine kind, het was voor mij het liefste wat ik zag, want altijd als hij langskwam, zei hij lachend mij g'ndag. En toen die nacht zich achter hem de deur sloot met een slag, hoorde ik nog zijn ijle stem door 't donker roepen: dàg! Terwille van dit kleine lam, zijn lach, zijn lief gezicht, zijn stemmetje dat afscheid nam, heb ik dit lied gedicht. Hij ging ook mee naar Westerbork, Nu is 't of hij mij roept: Om wat ik leed in Westerbork Moet Hitler zijn vervloekt! Vorige Volgende