Vuur en wind (onder ps. Muus Jacobse)(1946)–K.H. Heeroma– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] De dag God, is dit niet Uw dag, de blijde dag der wrake, als ieder weten zal: het lijden is vervuld? Doet Gij ons allen niet tot nieuw bestaan ontwaken, als Gij in deze dag over ons lichten zult? O God, doe het ons zien, hoe al dit tuig zal lopen als een getekende, en zonder goed en geld verbannen wordt uit werk, uit trein en bioscopen, en naar hun martelkampen op transport gesteld! De bomen zijn gemerkt, de bijl is al geslepen, de zwaai is zeker, elk blijft liggen waar hij valt. Hoe lang heeft in ons vlees de nagel niet genepen? Hoe lang heeft machteloos de vuist zich niet gebald?... Laat af, zegt God: laat af! Mijn Koninkrijk zal komen tot oordeel en tot schrik voor wie zich niet bekeert! Mijn bijl ligt lang gereed voor alle rotte bomen: hun kruin waait in de wind, hun wortel is verteerd! Mijn is de wraak, zegt God: Ik zal het hun vergelden! Al wat het donker wrocht, dat breng Ik aan het licht! Alle mishandelden, vernederden, gekwelden, hun bloed is opgestaan en roept tot Mijn gericht. Zo waar Ik Kaïn riep, die Abel sloeg ten bloede: wat hebt gij met Mijn kind, Mijn oogappel gedaan? Zweer Ik u: wie u schond, zal het aan Mij vergoeden, Ik vraag hem rekenschap tot voor de minste traan. Maar gij, wat zoudt gij doen, die om hoe kleine schade uw broeder reeds verbijt en tot de dood bevecht? Gij werkte slechts uw dood en leeft bij Mijn genade: die u genade schonk, wacht van Hem ook uw recht! [pagina 39] [p. 39] Wanneer zij komen zal, op wie uw dromen wachten, wanneer uw Koningin bij Mijne gratie keert, ontvang haar als een volk dat waardig is te achten een Koninklijk bewind, omdat het Recht begeert! Vorige Volgende