lijk werden ingegeven - laat ik eerlijk zijn - door gemakzucht want veel is gewoon te vinden in de desbetreffende naslagwerken in de bibliotheken en anders wel in mijn het vorig jaar gepubliceerde roman ‘Langs berg en dal klinkt hoorngeschal’ waarin een alleraardigste beschrijving is opgenomen over de leefwijze van de gemiddelde arabier in de grote stad. Ook trof ik in de brieven nogal wat aperte onwaarheden aan die misschien gewoonterecht hebben verkregen maar daarom nog niet juist zijn! Zo heet het hoofddeksel van een arabier geen bornous of bornoes maar Tulband en is de zgn. Fez een teken dat men in Mekka is geweest en niet alleen maar handig als emmertje. Natuurlijk moeten wij de arabieren helpen. Al was het maar van de wal in de sloot. Zo vond het voorstel de oliesheikdommen door de E.E.G.-landen te laten bezetten terwijl de Amerikaanse 6de vloot - met de gefronste blik naar het oosten gericht - voor dekking kan zorgen, allerwegen weerklank en bij enkele briefschrijvers zelfs onverholen enthousiasme. Er bestaat zonder meer de behoefte onder de meer progressieve studenten die niet uit de weg gaan voor een stuk verantwoordelijkheid, een stuk inspraak ook, om de arabieren hun vet te geven en bloedbaden aan te richten, alle verschillen ten spijt! En verder is eenieder vóór de palestijnen, waar ook ter wereld. Hun werd sterkte toegewenst door alle briefschrijvers bij het zoeken naar een nieuw vaderland want
dat ze niet terug mogen was allen wel duidelijk.
Propria Cures, 1.12.'73.