terwijl, ongeacht het jaargetij, de immer frisse, de eeuwige jeugd bezittende emmervormige Souzadennen met hun koperkleurige knoppen de wandelaar bij de hier vaak plotseling losbrekende wolkbreuken voldoende bescherming bieden.
Maar voor wij onze brandende voeten die nog het asfalt van de grote stad gewend zijn in het heldere, ijzigkoude water van een meertje gaan dompelen, moet eerst de inwendige mens versterkt worden. Met moeite wenden we de blik af van het ergens ontzettend geheimzinnige, stripachtige (Arretje Nof!) landschap en ontdekken tussen eeuwenoude beuken een ten minste evenoud café waar de dikke gezellige ‘patron’ met zijn tot op de draad versleten voorschoot ons in zijn kraakheldere nering uitnodigend voorgaat.
Met een ‘Alors!’ en een ‘Bonjour, mon Ami’, gaan we zitten op de eerlijke boomstronken die hier het meubilair vormen en de gelagkamer met de allesoverheersende geur van hars vullen. Tot onuitsprekelijke verbazing van de Vlaamse en Nederlandse bezoeker blijkt de patron uitstekend Hollands te verstaan. En niet zonder reden zoals later zal blijken.
Dorst? Nu, daar hebben ze hier een antwoord op. De zware, haast paarse Kardinaalswijn uit deze streek is zo zacht als boter en sterk bloedzuiverend bovendien. En men schenkt met gulle hand de nectar tot over de rand. Wel wat anders dan bij ons in de horecasektor!
En maar weer verder het landschap in. Die rust, die kalmte die de geprikkelde zenuwen van de grotestadsbewoner kalmeert, geneest. We willen lui zijn en gaan liggen maar de bodem is hier bezaaid met kwartskristallen, vaak scherp als scheermesjes. Daarvoor moeten we naar de dalen waar naast de bergbeek hele lappen mos als evenzoveel peluwen onder de dwergeiken liggen. Maar pas op! Ze zijn zo nat als oververzadigde sponzen.