| |
| |
| |
De vrije baan
Daar, op het Johannes Vermeerplein, nummertje drie waar momenteel het centraal bureau voor de Rijwielhandel is gevestigd en Mr. L.H. Slotemaker naar het schijnt een verdieping van het deftige pand bewoont terwijl een der bellen op die avond van de derde mei 1974 met beduimeld plakband buiten werking was gesteld, kreeg mijn maatschappelijke toekomst indertijd nieuwe impulsen. Er was nog wel meer in de wereld te koop dan de detailhandel en het klein winkelbedrijf! En de Bouwer's Handelsvereniging zou hiervan dan het overtuigende bewijs zijn.
Hoe komt het toch dat, wanneer ik aan deze periode van arbeid bij deze firma terug denk, ik er een uitgesproken zonnige indruk van overhoud? Misschien omdat ik zo vaak in de keuken vertoefde want ik had inmiddels een grote mate van volmaaktheid bereikt in het zetten van de koffie, of in de met schitterend parket belegde achtersalon waar het frankeermachientje stond; ruimten die uitzicht gaven op de aardige tuin waar de seringen geurden, kippen graasden en talloze katten de vogels uit de bomen vraten.
En had men toen de bouw al aangevat van het hoofdkantoor van de telefoondienst, aan de Pieter de Hooghstraat? Ik herin- | |
| |
ner mij tenminste luid bonzen, de ganse dag, terwijl vanachter de huizen die de tuin afsloten, geregeld grote veelkleurige stofen warmwaterwolken oprezen en een geur van gloeiende cokes, aangelengd met afgewerkte motorolie, zich zo nu en dan over de wijk verspreidde en zich leek vast te zetten in, op te hopen onder de statige bomen langs het Vermeerplein.
Ik had het er overigens nauwelijks naar mijn zin wat de werkzaamheden betreft. De bedoeling zat voor dat ik mij zou ontwikkelen via een kwieke handelsreiziger tot een bekwaam vertegenwoordiger en de familie Bouwer, vader en zoon, meenden dat dit het best bereikt kon worden door mij voor alles op de hoogte te brengen van de gang van zaken - zei de vader - en de sfeer - vond de zoon - op het kantoor van de handelsvereniging zelf hetwelk werd gevormd door een boekhouder die in het Gooi woonde en eens eenieder verraste door met eenzelfde goudglanzende brilmontuur als de oude meneer Bouwer droeg, achter zijn bureau plaats te nemen, zijn dochter die worstelde met een zware beharing op de benen en nog een dame aan wie de herinnering in de loop der jaren tot niets is vervaagd - wat niet aardig klinkt maar wel waar is.
Dat deze opzet die getuigde van degelijkheid en de goede bedoelingen die allen met mij voorhadden, niet door mij in afwachting van mijn eigenlijke taak in de verkoop in alle rust en stilte en in het zonnetje kon worden uitgezeten was natuurlijk voor de hand liggend. Er moest toch een minimum aan aktiviteit worden ontplooid en men vertrouwde mij dan ook het verzenden van de soms omvangrijke post toe; een taak met een geheel eigen type verantwoordelijkheid. Over het sukses van deze bezigheid kan ik kort zijn. Het is mij, zolang dit dienstverband duurde, nimmer gelukt ook maar één postzending moeiteloos, zonder voortdurend vragen en vooral
| |
| |
foutloos de deur uit te krijgen zodat ik al spoedig als een berg tegen dit werk aankeek. Twee duimgrote doornen kent de postverzending; het aantekenen in een zogenaamd aantekenboekje en de hier al eerder genoemde frankeermachine. Ware het aantekenen gewoon, doormiddel van losse formuliertjes die bij elk postloket voldoende voorhanden zijn, geschied, ik had er waarschijnlijk het beste van gemaakt. Maar dat boekje, nee, ik kan niet anders zeggen, om verder over die ellendige frankeermachien maar te zwijgen.
Ook vond de boekhouder dat ik mijn verstand verrookte waar hij wel gelijk in gehad zal hebben. Een heel pakje Old Mac (en wie herinnert zich niet die stimulerende groene kleur van de verpakking die de sigarettenindustrie daarna eigenlijk nooit meer zelfs maar heeft kunnen evenaren), een heel pakje van twintig stuks per dag dus is rijkelijk veel op een leeftijd waarin de meesten onder ons nog in het gymnastieklokaal het fraaiste zwaantje, de veerkrachtigste boksprong en het nobelste rekwerk trachtten weg te zetten. En toch, uit welk een prima te hanteren, zo niet kneedbaar materiaal ik eigenlijk wel bestond bleek maar weer in het niet mis te verstane feit dat ik me het verwijt van de boekhouder dermate aantrok dat ik mij vóór alles eerst eens een weekje ziek meldde, toen belet vroeg en kreeg om de boekhouder tot zijn nauwelijks gekamoefleerde verbazing dé oplossing van het rookprobleem voor te leggen; hem onderwijl aansporend de door mij ontwikkelde anti-rookmethode, samen met mij, - waardoor we elkaar konden steunen in het voornemen het roken drastisch te verminderen ‘daar ook u niet vies bent van een sigaretje’, zoals ik in alle vrijmoedigheid opmerkte - tot een gezegend eind te brengen.
Natuurlijk heeft een en ander slechts geleid tot een verkoeling in de betrekkingen omdat, waarschijnlijk door de presentatie,
| |
| |
mijn gesprek als hoogst ongepast werd ervaren. Gelukkig was daar Harry James nog, de begenadigde trompettist die op zijn gouden instrument het intens saaie nummer Flight of the bumblebee de wereld en het sukses injoeg voordat, tijdens een optreden in de Carnegie Hall en het blazen van de hoogste noot uit zijn karrière, hij, met de muziek, een hele long kompleet door de trompet blies tot deze gelijk een paarsige kauwgomblaas aan de andere zijde bij de beker tevoorschijn kwam om aldaar nog slechts uiteen te spatten. Hier zijn overigens geen filmopnamen van hoewel de kamera's James altijd op de voet plachten te volgen. En verder was mijn anti-rookmethode lang niet zo gek als de reaktie van de boekhouder, en later van de oude en de jonge heer Bouwer voor wie ik mij moest verantwoorden, zou doen vermoeden. Zo betoogde ik dat, daar het roken van twintig sigaretten per dag als bezwaarlijk op het kantoor werd ervaren, ik had besloten onder getuigen elke ochtend tien sigaretten doormidden te knippen en de nog eventueel in het pakje resterende rokertjes weg te geven. Ik kon mijn gewoonte dan handhaven maar kreeg ondertussen belangrijk minder rook naarbinnen. Daarbij kwam nog dat tien sigaretten nu twintig peuken opleverden zodat ik in feite nog slechts een zevental sigaretjes verbruikte. Vooral dit laatste argument, een eenvoudige rekensom toch, heeft men, althans bij Bouwer's Handelsvereniging, nooit geheel kunnen volgen. Of willen vatten.
Reeds begon ik mij ernstige zorgen te maken. Nu men beneden - boven zaten de jonge meneer Bouwer in een overigens vensterloze kamer die dag en nacht verlicht moest worden door een toen hoogst moderne, roze fluorescerende TL-verlichting, benevens zijn vader die meer in een kamer voor aan de straat resideerde terwijl de bovenste verdieping een vrouw en kind
| |
| |
van de jonge meneer huisvestte, althans, ik vernam vandaar wel eens kindergeschrei en een sussende vrouwenstem - sinds ze op het kantoor dus mij de gebakjes bij de koffie die ik zo heerlijk wist te zetten, begonnen te onthouden door de witte doos in de grijsstalen archiefkast aan mijn starende blik te onttrekken en de alreeds uitgedeelde taartjes in grotendeels dichtgeschoven bureauladen, begreep ik dat ik ernstig rekening moest gaan houden met een plotseling ontslag. Nu was een ontslag meer of minder voor mij al geen punt meer. Mocht ik in het toen recente verleden nog wel eens geschokt zijn geweest door dat zich als maar herhalende heenzenden, en zelfs wel eens wanhopig door mijn kennelijk geringe kapaciteiten en een in ieder geval totaal ontbreken van enige arbeidslust, inmiddels was ik er achter gekomen dat het meer een kwestie van de ziel was - en wie vermag daaraan iets toe of af te doen? Natuurlijk, een helder verstand, een ijverige inborst en handigheid in wat de hand dient te doen, om maar niet te spreken van een ijzeren wil en een scherpe blik die, zoals de plaquette op het van Heutzmonument te Amsterdam vermeldt, zelfs ‘het gezag deed vestigen in Nederlandsch Oost-Indië’, zijn evenzoveel garanties voor een noemenswaardige karrière. Maar men kan al toe met een vriendelijk, innemend karakter en de juiste, in voegzaamheid genoegen scheppende, beleefde persoonlijkheid. Te vaak al was ik op de kantoren van het bedrijfsleven, in overheidsinstellingen en handelsondernemingen de talloze kalme, oergezellige werknemers tegengekomen wier hulpvaardigheid de makkes van hun enorme besluiteloosheid aan een direkte waarneming onttrok en die, in opperste beleefdheid en als het ware met de hoed voor de gulp, zo zoetjesaan en door de jaren heen toch enig aanzien, een aanvaardbare honorering en, wat me speciaal aansprak, een grote vastigheid
| |
| |
in dienstverband hadden weten te bereiken terwijl ze zich toch hoofdzakelijk onledig hielden met het vol overgave uit hun neus kanen.
Ik miste dus én de kapaciteiten - en waar niet is verliest zelfs de keizer zijn recht - én een goed, of, zo men wil, het juiste karakter - en daar mag men met een gerust geweten in berusten. Wat overbleef was nog slechts het organiseren van een min of meer voor weer komende werkgevers aanvaardbaar getuigschrift zodat ik mij opnieuw enige maanden kon voortslepen in een puike baan met voortreffelijke vooruitzichten. Ach, had ik toen al de bedrevenheid die mij later zo zou sieren! De problematiek rond een beetje knap getuigschrift brengt de herinnering boven van een andere job, jaren later, bij het Nederlands Padvindersgilde, hoofdkwartier Den Haag, aan de Zeestraat waar ik mocht werken onder de supervisie van de heer van Paasschen die ik later nog eens op het teeveescherm heb weergezien als woordvoerder van de stichting Veilig Verkeer. Een idealist dus die zich in zijn betrekking bij de padvinderij niet ontzag zich zonodig in het uniform van hopman te steken al legde hij altijd, wanneer we samen met de trein naar een kampvuur of toogdag moesten om het gebeuren te verslaan voor het maandblad welp- of voortrekker, daar wil ik vanaf wezen - zijn regenjas over de blote knieën. En terecht want het uniform van deze organisatie is lichtelijk ridikuul en ik heb steeds geweigerd zelfs maar de hoed met het rode kwastje er bij op te zetten wanneer weer eens een oubaas die zich vijftig jaar lang met jongens had vermeid bezocht moest worden of een akela met de baard in de keel.
Overigens was er een immer afgesloten kamer in het statige pand die uitsluitend door prins Bernhard betreden mocht worden en waar ik stiekem - wat heeft het roken toch altijd een
| |
| |
belangrijke plaats in mijn leven ingenomen! - mijn sigaretten tot de lippen schroeiende peuken verbrandde. Staande welteverstaan want het gehele meubilair, inklusief het bureau en de lijst rond de foto van de prins in het uniform van, als ik het wel heb, de zeeverkenner, was door enthousiaste jongemannen vervaardigd met behulp van beendikke berkestammetjes en alleen al het zitten in een der fauteuils deed ronduit zeer.
Ook hier, de geschiedenis herhaalt zich wat ook de taak van de geschiedenis is al weigeren we er met ons allen er een ros van aan te trekken - bleek mijn arbeid in geen enkele behoefte te voorzien en het getuigschrift loog er dan ook niet om. Alleen, ik maakte er nu ook nog zelf een bij, gebruikmakend van het voorhanden zijnde briefpapier en ondertekende het met een m.i. betrouwbare handtekening van de fancynaam G. Grijp waarmee ik het probleem van de rekommendatie eindelijk en definitief onder kontrole had. Nadien zou die Grijp mij nog menigmaal uit probleemvolle situaties redden! Maar goed, zo ver was ik toen nog niet bij Bouwer's Handelsvereniging. Ik zou trouwens mijn laatste kans nog krijgen. Om te beginnen werd ik vertrouwd gemaakt met de monsterkoffer van de Sickesz chocoladeprodukten wat wil zeggen dat ik het assortiment aan bonbons, repen, blokken en flikken enigszins uit mijn hoofd moest kennen. En steevast, elke dag die mij alsnog gegeven werd, vroeg eenieder of het inmiddels al zover was. Maar hoe leer je produkten uit het hoofd? Of anders; wat bedoelden ze eigenlijk? Ik begon de monsterkoffer maar aan te spreken doch de artikelen smaakten zanderig tot slecht en lieten een stoffige nasmaak achter. Ik kon er op de duur dan ook niet meer onder uit en vroeg om een onderhoud met de jonge meneer waarin ik bekende niet alleen geen wezenlijke band met de Sickesz produkten te kunnen krijgen maar er ook geen vertrouwen in
| |
| |
te hebben zodat ik hem verzocht mij van mijn taak te ontheffen en mij een ander produkt toe te vertrouwen waarin ik wel kon geloven daar ‘geloof, meneer Bouwer, bergen doet verzetten’. Overigens besefte ik best de chokola van deze toch bekende firma onrecht aan te doen daar de inhoud van de koffer zeker twee jaar oud was en daar wordt alleen de wijn beter van.
Het geluk was ditmaal met mij. De jonge meneer was zelf een frekwent gebruiker van een der andere door de handelsvereniging gevoerde artikelen; Maple Leaf chewing gum, en we dachten beiden op hetzelfde moment dan ook aan hetzelfde. Er waren van deze snoeperij slechts twee verpakkingen, een gele en een groene zodat het assortiment in één oogopslag was te overzien wat wel zo prettig was en het afleveren gebeurde in een standaardverpakking die meteen gebruikt kon worden als eye-catcher door de klep van de toonbank showdoos omhoog te trekken waarmee een aanmoedigende leus zichtbaar werd waarvoor iedere bezoeker van een Maple Leaf voerende winkel welhaast moest struikelen. Niets stond ons dus in de weg en ik werd diezelfde middag nog naar de fabriek gestuurd waar deze kauwgom werd gemaakt. En terwijl buiten mijn medeweten een hevige ruzie losbrak in de direktie die begon met een opmerking van de oude meneer dat men te toegeeflijk tegen mij optrad en eindigde met het uitgeschreeuwde verwijt van de zoon hetwelk er op neer kwam dat wanneer men met zijn tijd mee wilde gaan, de chokolade eruit getrapt diende te worden om met chewing gum en raspala's - een Engels biskwietje en een andere favoriet van de jonge Bouwer - een nieuw en winstgevend tijdperk te betreden daar ‘de American way of life de enige way of life is, vader!’ - want die uitspraak deed hij minstens tien keer per dag, met zijn handen in zijn zij in het trappehuis staande terwijl de oude meneer naar het toilet ging of
| |
| |
daar net vanaf kwam en soms zelfs wanneer deze nog bezig was het kloset te doen ruisen, een ruzie dus die me gretig door het personeel werd overgebriefd (sterk als we zijn in het overbrengen van andermans ongeluk), liet ik me door de direktie van Maple Leaf uitgebreid het produktieproces verklaren. Een proces dat nogal meeviel en hoofdzakelijk werd gedaan door een soort immense deegroller die er uitzag als een klein type koudstaalpers waaruit de kauwgom in een meters breed, aan weerszijden nogal brokkelig plakkaat tevoorschijn werd gewalst waaruit dan de smalle reepjes, waarvan er vijf gingen in een pakje en vijftig pakjes in een monsterdoos, werden gestanst. Er was bij dit alles bizonder weinig mankracht vereist en de hele affaire leek mij dan ook bizonder winstgevend.
En daar ging ik dan; de praktijk in die hard maar leerrijk is als je de verhalen mag geloven. En dat wilde ik, o ja! De resultaten van mijn handelsreizigerschap logen er dan ook niet om. Uit verhalen had ik vernomen dat een der lukratiefste afzetmogelijkheden de kiosken en restauraties van het Centraal Station waren. De inkoop van de goederen die toen nog niet zo gecentraliseerd was als heden ten dage, liep echter over een persoon die de naam had een bizonder harde noot te zijn om te kraken. Een man die als een vorst door de hall van het station schreed, toegang had tot de verst gelegen emplacementen en de sleutels van alle bedrijfsruimten kontroleerde. Althans, zo luidden de verhalen. Niet gehinderd door enige wezenlijke kennis van zaken besloot ik juist bij deze potente klant mijn verkoopaktiviteiten te starten, nam een week ziekteverlof, om alle argumenten om mijn kauwgom juist niet in de verkoop op te nemen te overwegen en ging er toen tegenaan.
Wat er precies gebeurd is, ik zou het niet eksakt meer kunnen zeggen. De ontmoeting had in ieder geval plaats in de restaura- | |
| |
tie op het eerste perron, westzijde en het gesprek nam een stormachtig verloop. Ik herinner me nog wel de haast vloeibare minachting waarmee ik werd ontvangen maar onverdroten zette ik de aanval in. Ik begon ermee de man erop te wijzen dat ik op de hoogte was van de reden waarom er in de snoepkiosken geen kauwgom werd verkocht - wat enige verbazing tot gevolg had, vooral ook omdat het niet waar was wat ik beweerde zoals mij later is gebleken. Er werd terdege chewing gum aangeboden en wel, als ik het goed heb, van het merk PeKa - en dat ik de inkoper daarin groot gelijk gaf. Waren de perrons van de underground in New York niet bedekt met een vijf centimeter dikke, keihard geworden en onmogelijk meer te verwijderen laag kauwgom? Welaan dan, dat wij er lering uit trekken en voorkomen dat die toestanden uit de States ook in ons land zouden ontstaan. Ik ging hierbij zelfs zo ver op te staan om de hand van de inkoper te schudden als feliciteerde ik hem met de verjaardag van een dochter. En toen kwam mijn klapstuk. Triomfantelijk haalde ik een enorme bal kauwgom uit de mond, toonde deze, lachend maar zwijgend en drukte de uitgekauwde rubbermassa toen op dramatische wijze tegen de onderkant van het tafelblad. Maple Leaf plakte zich immers niet, dank zij een totaal nieuw procédé, vast, bakte niet tot keiharde korsten en knobbels en kon zich onmogelijk hechten aan welk oppervlak dan ook! Zo was dat en daarmee was het probleem van iedere restaurateur die elke avond weer moest worstelen om zijn meubilair en vloer van de rubber rotzooi te ontdoen definitief uit de wereld.
Ik zal nog wel gefuifd hebben op een kopje koffie, sigaretten aangeboden en het leven van een wees uit de doeken hebben gedaan daar het mij niet was ontgaan dat de medemens een huiverend soort genoegen schepte in andermans sores en bereid
| |
| |
is tot enige gevoeligheid wanneer er kinderleed in het spel is; haalde toen verstolen het half met water gevulde Puroldoosje uit mijn zak, opende dit onder de tafel en haalde ineens en triomfantelijk een verse - voor zover je hier van vers kan spreken - kauwgombal tevoorschijn waarmee ik onomstotelijk bewees dat het waar was wat ik over mijn artikel had beweerd. Het plakte niet, bakte niet en liet zich gelijk een propje papier zo eenvoudig verwijderen. Ik heb zelfs het genoegen gesmaakt een - verbijsterde? - chef inkoper een voorgekauwde kauwgombal keurend tussen duim en wijsvinger te zien beknijpen; proefondervindelijk en recht uit de praktijk de waarheid van mijn argumenten ervarend.
Die middag verkocht ik anderhalve doos peppermint en anderhalve doos Maple Leaf met een meer frujetta-achtige smaak aan de man die de naam had de moeilijkste klant te zijn van het rayon.
Toen ik de order doorgaf op kantoor en op hoge toon aandrong op spoedige levering en korrekte behandeling van deze nieuwe afnemer, heb ik mij even de weelde gegund zowel de deur naar de gang als die van de keuken hard te laten klappen. Het zou overigens mijn enige verkoopsukses blijken. Ik doorliep, of anders, ik doorwaadde de vaak eindeloze amsterdamse straten met een lijst in mijn tas met nog nooit bezochte winkels zoals delikatessenzaken, avondverkoop- en kruidenierswinkels en niet te vergeten de talloze sigarenmagazijnen, en het werd me zwaar te moede en zwart voor de ogen gezien de ronduit beledigende behandeling die ik me moest laten welgevallen. Mocht ik dan al een hele piet zijn aan de verkoopzijde van een toonbank, wanneer ik me tussen de wachtende klanten moest scharen zakte me de lust in de doodmoeie voeten. Men moet wel van beton zijn of anders totaal karakterloos om, eenmaal
| |
| |
aan de beurt zijnde, met de mededeling aan te komen dat men even de aandacht vraagt voor weer een nieuw, prima artikel met een interessante winstmarge; gebracht in een enige showdoos die o zo weinig plaats vraagt op uw toch al overladen toonbank. Ten eerste is een winkelier het meest geïnteresseerd in de verkoop van wat ie al heeft en tweedens is het geen lolletje enige klanten om je heen te weten die de konversatie uiterst kritisch volgen met een blik in de ogen van wat een armoeizaajer dat, wat het laatste betreft, natuurlijk niet logisch is, maar ondertussen! Het kwam er dan ook maar al te vaak op neer dat ik eerder iets kocht, zodat ik dikwijls 's avonds huiswaarts keerde met de tas vol irrelevante zaken, nutteloze prullaria en dingetjes waar we al genoeg van hadden. Eén artikel echter herinner ik mij nog levendig. Het was de voorganger van het nu in elk huisgezin bij de gootsteen in de keuken een plaatsje gevonden hebbende Lolaborsteltje voor de afwas die indertijd nog werd gedaan met een soort kwast, bestaande uit een houten steel die zich aan het einde verdikte en waaraan uit een soort poetskatoen gedraaide bos slierten van zo'n vijf centimeter lengte was bevestigd die immer stonk. Uit de familieen kennissenkring stroomden de verzoeken binnen voor nog meer van die handige borsteltjes die nog lang niet overal verkrijgbaar bleken; een resultaat waar de schoorsteen natuurlijk niet van kon roken noch in mijn steeds somberder wordende dagrapporten voor het kantoor viel te vermelden.
Het einde van deze betrekking kwam genadeloos, alhoewel niet onverwacht, met het verzoek even te willen blijven wachten tot beide heren Bouwer terug waren van de lunch. Aan de dames en de boekhouder op het kantoor was al te merken dat een grote gebeurtenis weer eens zijn schaduw vooruit had geworpen want de aangesneden amandelstaaf op het witte servet- | |
| |
je lag open en bloot naast de schrijfmachine van de boekhouder maar deze deed zelfs geen poging meer de lekkernij bij mijn binnenkomst nog aan mijn oog te onttrekken. Ik was alreeds een vreemde.
Ik trok me dan ook maar terug in de kelder waar ik altijd graag even had mogen vertoeven omdat het er koel was, uit de loop en het gehoor lag en de ketel van de centrale verwarming met zijn interessante schuiven en kranen, deurtjes en kleppen altijd mijn belangstelling had gehad terwijl je bij het licht van een sterke elektrische peer in een al tijden voor verbranding gereedstaande oude stoel, ongestoord de krant kon lezen. Ik had eens moeten weten dat ik, opnieuw jaren later, nog eens de stoker zou worden van twee schitterende ketels van een flatgebouw in Clingendael, een wijkje in Den Haag, dat neergezet was door Staatsmijnen zodat ik nog met de toen al achterhaalde cokes moest werken terwijl mijn kollega's van de omringende flatgebouwen neuriënd nog slechts kontrolewerkzaamheden behoefden te verrichten op de hen toevertrouwde volautomatische oliedrukcyclotronbranders. Hoe heb ik daar niet met loodzware ijzeren staven in een moordende hitte enorme scherp gekartelde slakken moeten losbeuken voordat ik eindelijk dwars door de vuurvaste stenen mantel van de ketel stootte waarmee ik voor weken de warmtekapaciteit tot eksakt de helft had teruggebracht. En dan die heldere, hevigkoude nacht toen ik, met de overall over de arm en prinsheerlijk in een door de bewoners gezonden taxi gezeten, aankwam bij een flatgebouw waarin niet alleen alle lampen brandden maar waarvan ook alle ramen wagenwijd open stonden omdat door een nooit achterhaalde reden het warme water in stoom was overgegaan zodat een vreselijk bonzen eenieder uit de slaap had gejaagd en zelfs dichtgedraaide radiatoren een ronduit verzengende hitte ver- | |
| |
spreidden! Ja, er lag mij nog veel avontuur te wachten, hevige zaken en vreselijke gebeurtenissen waarin ik zo nu en dan het genoegen mocht smaken echt eens in een behoefte te voorzien, kostelijke momenten ook waarin bijvoorbeeld mensen gehuld in allerijl aangeschoten kledij en trappelend van de kou en het ongeduld op mij zouden staan te
wachten, terwijl de doodsangst voor hun in gevaar zijnde inboedels hen uit de ogen straalde. Maar daar hebben ze bij die handelsvereniging nooit weet van gehad.
|
|