| |
| |
| |
De handel in
Een keuze wordt moeilijk. De firma Kok op de Haarlemmerstraat - of was het dijk? Ik heb de winkel niet meer kunnen terugvinden - was de eerste werkgever waartegen ik openlijk rebelleerde omdat ik het verdomde elke ochtend en plein publique de enorme etalageruit te zemen. Liever bracht ik de dagelijkse baal suiker van vijftig kilo zeker uit de kelder naar boven, tot bleek dat ik deze vracht onmogelijk kon tillen maar toen was het al te laat en was ik al door meneer Kok zelf van beide plichten ontslagen wat meteen een diepe vijandschap opleverde tussen de winkelchef en de twee bedienden enerzijds en mij in mijn iets te grote beigekleurige kruideniersjas die was voorgeschreven en waarvan de kosten van aanschaf in termijnen op het weeksalaris in mindering werd gebracht, anderzijds. De tijd was dood, het weer normaal en lijn 12 bracht me tot voor de winkeldeur waar ik tegelijk met Leo Oudejans die later karrière bij Philips zou maken maar destijds nog als leerling analist bij een chemisch bedrijf werkte, tegelijk afstapte. We hebben elkaar nooit veel te vertellen gehad al herinner ik mij tot op de dag van vandaag nog onze diepgaande kontroverse die er op neer kwam dat ik een groot respekt voelde voor professoren, direkteuren en de regering terwijl Leo, die een
| |
| |
kind was uit een rasecht socialistisch gezin dat, alhoewel a-religieus, het prachtige schilderij van Josua op de Olijfberg boven het buffet had hangen als zijnde de eerste waarlijk linkse figuur, terwijl Leo dus er veel meer van uitging dat alle mensen gelijk waren en dat je juist topfiguren met jij mocht zo niet móest aanspreken. Wat kunnen mensen toch van mening verschillen. De firma had zich gespecialiseerd in koffie, thee en, inderdaad, versgebrande pinda's die in juten balen uit verre, afrikaanse landen werden aangevoerd. Twee maal werd mij het branden toevertrouwd dat geschiedde in een merkwaardige machine met als belangrijkste onderdeel een immens groot, langzaam draaiend rond platform met talloze gaatjes in de bodem en ijzeren armpjes die op en neer gingen en door de noten woelden en deze keerden tot ze lekker bruin en gaar waren. En twee maal bracht ik deze taak tot een kwalijk einde. De eerste keer liet ik uit verveling, want het proces nam meerdere uren in beslag, de trommel die om de donder wel harder kon en dan ook wilde, steeds sneller ronddraaien tot de gehele inhoud zich over het achterhuis waar deze werkzaamheden plaatsvonden had verspreid. De tweede maal zag ik kans een honderd kilo aan pinda's te laten verkolen maar meneer Kok heeft ze nog, zo ik mij wel herinner, als veevoeder aan Artis kunnen verkopen.
Eén ding; nu ik terugkijk op deze episode kan ik me niet herinneren ooit één klant zich voor de notehouten toonbank te hebben zien opstellen. Was de winkel in een tijd dat de eerste waardeloze, felkleurige plastic artikelen de algemene aandacht in beslag namen niet modern genoeg meer naar de zin van de mensen? We weten dat in volksbuurten, en dat is die wijk nog steeds, nieuwe dingen, als ze maar goedkoop en smakeloos genoeg zijn een grote aandacht krijgen. Tegenover de zaak,
| |
| |
naast de roomse kerk, heb ik in de toen aldaar gevestigde galanterieënwinkel eens een huisvrouw met nog een knoet op d'r bol, de gehele inhoud van haar beurs in de hand van de eigenaar zien leegschudden om zich een driekwart meter hoge vaas die haar begeerte had gewekt aan te schaffen welke als koperen sierpul waarin een molen met landschap was gestanst eerder maandenlang in de etalage was getoonsteld geweest en toen een fraktie kostte van wat er nu voor betaald moest worden, nadat de eigenaar het voorwerp had laten voorzien van een angstig paars, als velours aanvoelend laagje nylon. Toch moet er wel omzet geweest zijn, want waar bleven anders al die zakken suiker die ik moest afwegen? Het moeten er in de korte tijd dat ik daar werkzaam was honderden en honderden puntzakken van een half pond en een pond en vierkante zakken van een kilo geweest zijn. Het was een werkje dat ik graag deed. Het dompelen van de grote holle schep in de witte knisperende massa was op de een of andere manier iets fijns, iets delikaats zou ik nu haast zeggen. En dan die worp waarin ik voortdurend de chef probeerde te evenaren die eksakt het gewenste gewicht in de schep hield zodat er niets meer aan toe te voegen viel of weer teruggenomen behoefde te worden! Het is me nimmer gelukt. Keer op keer miste ik tientallen grammen waardoor ik de puntzakken weer in de suikerbak kon leegstorten omdat deze, in tegenstelling tot de kiloverpakking waarmee je nog wel kon matsen, vanboven te smal waren om de schep erin te steken. Het grauwgrijze papier scheurde je direkt in met de scherpe zij randen van de schep en ik morste toch al zo veel. Op de een of andere manier vormde zich altijd een witte wal om mijn voeten en een breed suikerspoor van de bak, achter mij, naar de weegschaal op de toonbank en daar er, zo begreep ik, op suiker een uiterst geringe
| |
| |
winstmarge zat waren de verwijten bij ontdekking dan ook nooit van de lucht. Daar het afwegen plaats vond, terwijl de anderen koffie dronken - er moest altijd iemand in de zaak zelf zijn en dat was dan steeds de jongste bediende - koffie die overigens door mij werd gezet en waarvoor ik, aan een boom zo volgeladen, nietwaar? meer dan een pond voor een zetsel van zeven kopjes gebruikte zodat ik zowel meneer Kok als de chef tijdens het drinken ervan wel eens naar hun hartstreek heb zien tasten, nam ik maatregelen ontdekking van deze schandelijke morspartij te voorkomen. Ik legde daarvoor de grote winkelstoffer en het enorme blik gereed binnen handbereik en toen ik voetstappen vernam op de trap naar de keuken waar men tijdens de koffiepauze met elkaar vertoefde, veegde ik als een razende het grootste deel van de suiker van de vloer, veerde in enige stappen naar de manshoge, met bloemen en ranken versierde gietijzeren kolenkachel, trok de vulklep met behulp van mijn zakdoek die ik hiervoor ook al gereed hield in mijn, omdat ik links ben, linker broekzak en stortte zeker een acht kilo aan stof en suiker op de gloeiende kolen. De hierop volgende ontploffing was meedogenloos. De vulklep vloog weer open, de doffe slag resoneerde in de glazen opstanden van de toonbank en een gigantische roetwolk, bestaande uit miljarden inktzwarte bolletjes waaraan, o detail dat me nog steeds met verbazing vervult, een zwart staartje, vulde de ganse, qua hoogte en vloeroppervlak toch fikse winkelruimte met een snel toenemende duisternis. En nog zie ik meneer Kok voor me zoals hij daar, op het trapje, kwiek door het neerdalende roet aan het gezicht werd onttrokken terwijl hij met een uitgestrekte arm in de richting van de straat wees en zijn lippen, want ook het geluid scheen zich op het laatst niet meer door de zich alsmaar verdikkende, gitzwarte atmosfeer te kunnen verplaatsen,
| |
| |
de woorden Er uit! vormden. Ik heb zelfs mijn kolbert dat ik aan het begin van iedere werkdag aan een knaapje in de keuken moest ophangen, niet meer durven ophalen.
Het was inmiddels wel duidelijk dat ik mijn stiel gevonden had. De handel, en dan speciaal de winkelverkoop en het daarmee gepaard gaande, zo interessante kontakt met mensen, trok mij, al wil ik in deze toch niet spreken van onweerstaanbaar, aan. Maar dan moest ik de werkzaamheden wel in civiel kunnen verrichten want dienstkleding, zo was gebleken, sloeg mij bij voorbaat uit het veld. Ik trad opnieuw toe, ditmaal bij Meijer's lederwaren, bestaande uit een viertal winkels in o.a. de van Woustraat en de Jan van Galenstraat en meneer Meijer die, zoals hij toegaf, door mijn beschaafde voorkomen was gefrappeerd en me ogenblikkelijk tot zijn dardanel uitriep. De betekenis van deze funktie werd me, niettegenstaande mijn baas er een hele, voor mij vrije, zaterdagmiddag aan besteedde om zich nader te verklaren, niet duidelijk maar in de praktijk kwam het er op neer dat ik mij altijd in een afwachtende houding en binnen de drie meter afstand van hem moest bevinden zodat ik in de kortste keren onder het personeel de naam had een bruinwerker te zijn. Maar ik was inmiddels al wat gehard door de ervaring en reeds op de hoogte van het onbegrip en het misverstand, om over de jaloezie maar te zwijgen in de wereld en ging dan ook nauwelijks gebukt onder de gefluisterde hatelijkheden van het winkel- en magazijnpersoneel. Integendeel, ik genoot zelfs van mijn werk en daar was alle reden toe. Meneer Meijer was een witblonde, middelbare man met dat, door een te hoge bloeddruk, kerngezonde uiterlijk van de buitenman en een moderne presentatie. Hij droeg voor die tijd bizonder krappe broeken met pijpen die zo'n twintig centimeter op de
| |
| |
voet vielen en schoenen met gespen; de zogenaamde Robinsons. Amerikano heette dat; een style die later zou overgaan in de peau de suèdeschoenenperiode. Meijer reed rond in een studebaker in dat opzienbarende model waarvan de voorkant grotendeels, op de koplampen na dan, identiek was aan de achterzijde met zijn flinke bagageruimte waarin grote partijen damestassen van het ene naar het andere filiaal werden vervoerd. Natuurlijk kon dat rondrijden in de stad waar mijn werk hoofdzakelijk uit bestond terwijl het salaris inmiddels gewoon doorging, niet lang duren. Zoveel zegen is er voor geen mens weggelegd. De reden dat de wegen zich weer eens scheidden lag mogelijk in mijn weigering naast mijn baas in de auto te zitten omdat ik in de krant had gelezen dat recente onderzoekingen de stoel naast de bestuurder tot een ware dodemansplaats hadden bestempeld. Meneer Meijer bood me zelfs een gulden aan om mijn angst te overwinnen maar ik moest weigeren. Misschien heeft op de duur het idee bij hem postgevat dat, wanneer we zo door de stad reden en, erger nog, zó voor de filialen verschenen de indruk kon worden gewekt dat hij, dé Meijer toch, een beetje als chauffeur fungeerde van deze jonge medewerker daar, op de achterbank. Voeg dit bij mijn onvermogen door gebrek aan belangstelling een enigszins redelijk antwoord te geven, laat staan een konversatie in die gekapitonneerde ruimte op gang te houden wanneer meneer Meijer een opmerking over het weer plaatste of mij zelfs ronduit uitnodigde een mening te geven over de recentelijk uitgebrachte, sjieke handtas in het assortiment en het wordt begrijpelijk, althans aanvaardbaar, dat hij mij tot zijn kennelijk genoegen definitief kon achterlaten bij een van zijn filiaalchefs die prompt daarop voor zichzelf begon; mijnheer Dieckman. Nou ja, meneer, meneer... alleen al de hoeveelheid vet die hij in zijn haar
| |
| |
wreef maakte hem toch tot een, laat ik het zó zeggen, tot een klasse apart al stond hij erop dat ik hem met direkteur aansprak terwijl hij mij, op zijn beurt, hezebeen noemde. Grapjes natuurlijk. Dieckman had mij broodnodig. Hij was tijdens de bevrijdingsfeesten op 5 mei onder het dansen van het podium op de Dam gevallen en moest nu enige maanden in een gipsen korset lopen dat hem van de sleutelbenen tot op de heupen reikte en hem een vreselijke jeuk bezorgde waarin hij wat verlichting bracht met behulp van een breinaald die hij met de knop naar beneden tussen zichzelf en het korset stak en dan hevig op en neer haalde. Het milieu was rooms, het gezin groot en de vrouw van goede wille maar niet opgewassen tegen de broer van haar man die nachtwaker was en, naar zijn zeggen, nog nooit enige behoefte aan slaap gekend had zodat hij de godganse dag koffie in de keuken zat te drinken en ondertussen alle aandacht van de vrouw opeiste waardoor de talloze kinderbedjes maar al te vaak onopgemaakt bleven.
Deze betrekking in de kleine volkszaak in de Albert Cuypstraat, pal bij de halte van lijn 16 werd een kurieuze aangelegenheid die snel eskaleerde. Om te beginnen werd mijn salaris gekort met vijf gulden en dat tikt aan wanneer je dan nog maar twintig overhoudt. Ik wees Dieckman op deze onredelijkheid die hij volmondig beaamde. Hij stelde dan ook voor dat ik de rest uit de kassa zou gappen wat nog niet zo eenvoudig was want de baas bleef nu voortdurend in de winkel en de geldla bleek alleen onder hevig gerinkel open te kunnen springen zodat, wanneer hij zich al eens even terugtrok en ik een kans waagde, hij ogenblikkelijk waarbij enkele keren met de broek nog op de knieën, terug kwam hollen. ‘Gesnapt!’ riep hij dan. En ‘volgende keer beter!’ Dit heeft hem vrij veel geld gekost want op de duur deed ik gewoon de deur van de winkel open,
| |
| |
wachtte tot de tram met een hevig gegier dat alles en iedereen overstemde de bocht doorkwam en kon dan alsnog mijn slag slaan wat ik dan ook dubbel en dwars deed. We werden er allebei ontzettend zenuwachtig van. Op de duur dronk Dieckman nog uitsluitend zijn koffie staande in de lange gang pal bij de binnendeur naar de winkel terwijl hij onderwijl op luide toon trachtte te konverseren met zijn broer, vrouw en kinderen die in de keuken in de verte, aan het andere eind van die smalle treurige doorloop, rond de tafel zaten.
En dan waren daar de etalages. Twee zeer smalle, uitzonderlijk hoge kasten die tot aan de nok waren volgeëtaleerd met honderden en honderden beursjes, tassen, portefeuilles, sleutelhangers en wat er nog meer op goedkope en lelijke wijze van leer te vervaardigen was. Dieckman wees mij erop dat een winkel in zo'n volksbuurt puilvolle etalages diende te hebben omdat het in die wijken meer gaat om de kwanti- dan om de kwaliteit. Ik stelde hem echter voor geheel opnieuw te beginnen en de zaak meer te richten op een schatrijk publiek. Dieckman deed bedenkelijk maar toen ik hem er op wees dat het leven een stuk eenvoudiger werd wanneer je, inplaats van twintig klanten per dag om de onkosten te bestrijden, nog slechts 2 nodig had als je maar uitzonderlijk lukse dus dure artikelen ging voeren, zwichtte hij en mocht ik de etalages op een andere, meer smaakvolle wijze inrichten. En eerlijk is eerlijk, hij hielp enthousiast mee de zaak achter het glas in elkaar te laten donderen en pas toen kwamen we erachter dat we de houten betimmering nu wel met zachtroze fluwelen lappen konden kamoefleren maar dat in de voorraad eigenlijk geen enkel artikel was dat er knap genoeg uitzag om onder schijnwerpers van tweehonderd kaars tentoongesteld te worden waarna we de zaken alsnog zo lieten. Zo lang ik er verder heb gewerkt
| |
| |
werd de ingang van de winkel aan beide zijden geflankeerd door vitrines waarachter een geweldige berg van leren voorwerpen, etalagemateriaal, prijskaartjes en repen blauw crepepapier waarmee het een en ander indertijd gezellig afgezoomd was geweest want toen het er op aan kwam wilde mijn baas eerst wat hij in voorraad had verkopen voor zich in een veel geld vragende nieuwe kollektie te dompelen. En het opnieuw opbouwen en volstouwen van de toonkasten, tja, daar had ik weer geen sjoege van en Dieckman werd teveel belemmerd door zijn gipsen korset.
Waarschijnlijk deugden we niet bij elkaar. Er heerste op het laatst een dolle stemming en we vervielen tenslotte tot volslagen infantiliteit. Zo ontfutselde Dieckman één van zijn kinderen een rubberen speelgoedmuis, bond er een touwtje aan, stelde zich verdekt op achter de toonbank en wierp het fopvoorwerp voortdurend door de geopende winkeldeur de straat op. Niemand echter heeft ooit de moeite genomen zich voorover te buigen om het op te pakken. Waarschijnlijk omdat het touwtje te duidelijk zichtbaar was. Wel werden er steeds vaker blikken van bevreemding door de bij de halte wachtende trampassagiers naar binnen geworpen.
We probeerden ook onze talenten op niets vermoedende klanten waaronder opvallend veel huisvrouwen die een geschenkje zochten. En het moet gezegd, ook ik bleek een meester in de verkoop. Kwam er iemand binnen voor een schooletui, hij ging tevreden weg met een mapje voor de autopapieren. Wilde een dame een boodschappentas, wel, opgetogen verdween ze met een knappe portemonnaie van boxkalf. Toch, het viel niet te ontkennen, liep het bezoek en daarmee de verkoop terug. Volgens Dieckman omdat er steeds minder humor was onder de mensen.
| |
| |
Inmiddels voerde de vrouw een stille strijd tegen de drank want mijn baas lustte wel een glaasje en zijn korset was voldoende aanleiding voor hem steeds vroeger in de middag te beginnen. Kompagnon in dit kwaad was de eigenaar van een radiozaak die dikwijls langs kwam met het een en ander. De geur probeerden de heren te kamoefleren met liters goedkope after shave die een ellendige lucht van viooltjes verspreidde die ons allemaal hoofdpijn bezorgde.
Het einde van deze ronduit gezellige tijd kwam toch nog onverwacht door een bezoek van de vrouw van mijn baas aan mijn opvoeders die ze smeekte mij reeds de volgende dag niet meer naar de winkel te laten gaan daar ik zo'n slechte invloed had op haar man en ze nu bijna failliet waren; een bericht waarvan ik niet weinig opkeek daar de baas nimmer iets had laten merken en zich nog nooit een barst had vertoond in zijn zonnig humeur.
Ik ben er later weer eens wezen kijken. De zaak was er nog en ik zag dat ze nu ook de woonruimte bij de winkel hadden getrokken. Ook namen ze nog steeds reparaties aan. En in Den Haag is er op een hoek in de Spuistraat een filiaal bijgekomen waar zelfs pitrieten tuinmeubilair in de verkoop is opgenomen. Een uitstekende plaats op een prima stand. En eveneens jaren geleden, toen ik een matineevoorstelling van een film in het Passagetheater in dezelfde stad bezocht, kwam ook mijn vroegere werkgever met enig rumoer de bijna lege zaal binnen. Hij droeg een opvallend kostuum en was in gezelschap van enige relaties. Hij nam plaats in de fauteuil naast de mijne en even keek ik hem recht in zijn vlezig geworden gezicht. Hij rook naar drank en herkende me niet.
|
|