| |
| |
| |
Op beide wieken
Was de gang van een mens niet te vergelijken met zomaar een etmaal uit die eindeloze reeks van dagen die deze schepping nu al duurde? Daar is eerst de ochtend. Een boreling gaat kijken, leert lopen, de kleuterklas, het onderwijs. Nog wat moeilijkheden thuis, de andere sekse en de morgen is al weer voorbij. Dan de jonge mens in de middag en de kracht van zijn bestaan. Zie hem daar eens stappen, kijk hem daar eens gaan! Midden in de maatschappij, het gezin en een toekomst die zich vanzelf invult. Rest dan nog de rust van de levensavond die tenslotte onafwendbaar overgaat in het inktzwart van de nacht. En opnieuw is een mensenleven hier en, bij gebrek aan elders, dáár, toen, nu en straks, maar naar we mogen hopen niet definitief, uitgewist.
Deze en meer, misschien weinig opbeurende maar anderszins toch ook weer niet zulke onbenullige, gedachten doorruisten mij terwijl ik inmiddels talloze oranje bloempotjes vulde met koeie- kippe- en eendestront om er dan tienduizenden knolbegonia's met beide duimen en wijsvingers in weg te drukken. Dit alles en nog wel meer vond plaats in het kader van mijn werkzaamheden in het gemengd potplantenbedrijf van de gebroeders de Groot te Heerde, Gelderland. Laat ik er voor alles
| |
| |
dit van zeggen; het was een kerngezond bestaan. Daar ging niets van af. Ik bleek er dan ook zeer sterk van te worden. Een volwassen man - landarbeiders, tuinders, de hovenier; we stoeiden tijdens de schaft wat af! - die door mij werd omvaamd kwam nooit meer los wanneer ik dat niet per se wilde. Ook zou ik, wanneer ik er langer dan een jaar gewerkt zou hebben, zeker lid geworden zijn van de fanfare van Hattum, een schitterend plaatsje waar de bus nauwelijks door de stadspoort kon, zo smakelijk kon een der tuinderknechts, een kleine rossige man met vrolijke ogen die er de bügel blies, hierover vertellen. Het moet mij overigens van het hart dat als ik ooit nog eens gedwongen zou zijn een bedrijf op te richten om in mijn levensonderhoud te voorzien, ik dit vér van de randstad, in de provincie zou vestigen. De mensen daar hebben nog hart voor hun taak en het bedrijf, dus de baas. Ze werken er trouwens ook langer en harder en voornamelijk tegen een geringere vergoeding. Maar goed, deze betrekking waarvoor ik twee maal per dag drie kwartier door de bossen had te fietsen, was niet zonder sfeer. Het licht kon onweerstaanbaar diffuus door de witgekalkte ramen vallen van de kas waarin ik, op een plank liggend, talloze stekjes en stekken steeds opnieuw wat verder uit elkaar in de natte turfmolm had te plaatsen of schrijlings op een bankje zittend met behulp van een scherpgepunte bamboesplinter ballen wortelgeschoten zaadjes uit elkaar moest trekken om die dan weer één voor één in tuindergrond van hoge kwaliteit die in oude kistjes lag te wachten, over te brengen. Dit vereiste misschien niet zo'n groot vakmanschap maar zeker een enorm geduld en mijn kollega's bezaten dan ook inderdaad een ziel in zaligheid, in tegenstelling tot deze stadsjongen die zich al vroeg in het verkeer had moeten leren weren en zich het najagen van genietingen, zo passend bij bewoners
| |
| |
van meer stedelijke agglomeraties, inmiddels geheel eigen had gemaakt. Met andere woorden, er viel bij deze arbeid weinig voor me te beleven. Natuurlijk, er was nog wel wat meer te doen. Het in brand steken tegen rot, luis en spint van grote hopen tabaksbladeren bijvoorbeeld. Een klus die langzaam achteruitlopend diende te gebeuren en niet zonder gevaar was. Toen ik dit voor het eerst en zonder toezicht mocht doen begon ik dan ook aan de verkeerde kant van de kas en keek ik na het aansteken van de laatste baal tabak tot mijn ontzetting naar de deur aan het einde van de vijftig meter lange glazen pijp die zich inmiddels snel met een verstikkende rook vulde. Met een riek wist ik gelukkig enige glasplaten te breken zodat ik alsnog in de buitenlucht kon komen. Ook met de waterspuit mocht ik graag in de weer zijn tot de sassefras en de varens die, zo groen en geheimzinnig en zo helemaal Arretje Nof, mij het sterkst aanspraken en waartussen ik het liefst verkeerde, uit de plateaus dreven. Maar de tegels, het glaswerk en de sponningen waren schoon, dat wel, al had niemand enige waardering voor die lust tot kuisen. Dat was trouwens iets waaraan ik maar niet kon wennen; die algehele onzindelijkheid. Wasten deze mensen zich nooit? Ik heb ze nog geen hand ooit onder de kraan zien houden voor ze gingen eten. En de leeggedronken bierflesjes werden met het hevige parathion gevuld en stonden dan her en der in de kozijnen te wachten tot er iemand een slok van zou nemen. Men spoot dit gif niettegenstaande de gebruiksaanwijzing trouwens graag bij windstille, zonnige dagen; de hevige hoofdpijn die dit de betrokkenen berokkende niet tellend.
Nee, misschien dat er nog wat humor te beleven viel wanneer weer eens iemand over een der harken struikelde die met de tanden naar boven over het uitgestrekte terrein verspreid lagen,
| |
| |
maar spanning en suspense, die, zoals ik al vroeg van de film had geleerd, alleen kan komen uit de loop van een revolver waren hier onbekend. Het werpen van fikse orenkruipers met messcherpe vorken aan de staarten in de webben van rijksdaaldergrote spinnen die in de vochtige warmte der kassen welig gedijden bracht nauwelijks soelaas in dit gemis. Daartegenover stond dat ik eindelijk eens midden in de natuur mocht verkeren maar die is, zo mocht ik eveneens ontdekken, zelfs met de beste wil ter wereld om het er nu eens echt van te nemen, in de kortste keren stom vervelend. Gelukkig, ook niemand van mijn kollega's had voor het groeien en bloeien maar één woord over. Een met veel knoppen gezegende azalea bijvoorbeeld bracht voor hen alleen maar meer geld op en daarmee basta. De verrukking van de huisvrouw voor een beeldige plant was mij en hun geheel vreemd waaruit valt te leren dat ook de nuchterheid ons eensgezind kan maken!
De gebroeders waren stevige mannen en, zoals het betaamt, goed gelovig dus niet rooms katoliek. Ze bezaten een formidabele kennis van de bijbel, ook al werd deze door hun kerk op de bekende, merkwaardige wijze geïnterpreteerd. Zo meenden ze, doordat de christelijke gemeenten zich nu eenmaal het geestelijk Israël wanen, dat vele, uitsluitend toch tot het volk van Israël gerichte opmerkingen en bepalingen ook voor hen golden, zo niet hóógstpersoonlijk sloegen. Maar eerlijk is eerlijk, de door hen in gesprekken en diskussies aangevoerde teksten uit de Schrift waren immer welgeplaatst en waarlijk aanleiding tot overdenking, stut en steun, al viel ook hier zoals te verwachten de praktijk wat tegen en hebben ze bijvoorbeeld nooit uit zichzelf opgemerkt dat mijn lunchpakket altijd en uitsluitend bestond uit onhartelijke boterhammen, liefdeloos klaargemaakt en slechts belegd met dorre plakken ontbijtkoek
| |
| |
en wit uitgeslagen chokoladekorrels. O, hoe graag had ik wel eens met ze willen ruilen wanneer ze hun tot op het vlees verrotte tanden - alleen de oudste was zo kwiek geweest zich een kunstgebit aan te schaffen - wanneer hun door tabakssap bevlekte lippen dus zich sloten om al die met fijne vleeswaren en boerenkaas belegde betere broodsoorten. Ach, het waren best prima mensen al betaalden ze me dan maar een tientje in de week. Gelukkig bestond de mogelijkheid er een kleinigheid bij te verdienen. Tegen prijzen die varieerden van vier tot zeven en een halve gulden leverden we ook bloemstukjes aan partikulieren die in eerste instantie slechts door mij werden bezorgd. De voor deze handel benodigde schaaltjes, borden en potjes werden en gros ingekocht en gezien de nonchalance waarmee men dit aardewerk kapot liet vallen, moesten ze per stuk maar enkele centen doen. Spagnum, groen, stukjes plant en wat doodzieke tulpen - die misschien een aanfluiting waren naast het oorspronkelijk gebloemte dat moeder natuur in petto had maar door het ingrijpen van ons mensen juist die vlekken en verkleuringen kregen waardoor ze inderdaad veel mooier zijn geworden - en weer was er een winst geboekt van enige honderden procenten. Men ontzag zich zelfs niet de vooral door slagers nogal eens in reuzel gekopieerde anjer met ijzerdraad te omwikkelen om de zaak maar overeind te houden. Wanneer ik de kans schoon zag vulde ik die brave produkten van Gelderse bloemsierkunst dan ook aan met onder andere materiaal dat er van de kerstdagen was overgebleven voor ik het geheel in knisperend vetvrij papier rolde en in een doos achterop de bagagedrager bond. ‘Och! wat een rijk (of mooi) bloemstuk hebben we daar!’ zeiden de blije ontvangsters dan als ik om 's ochtends half elf in kleine, met zware boerenmensen gevulde woningen binnentrad waar men met giftig paarse of oranje
| |
| |
likeur gevulde kelkjes in de grote, harde en altijd wat groezelige jatten al te wachten zat. En inderdaad, aan het verwerkte en meer natuurlijke materiaal had men geen boodschap want daarvan was meer dan genoeg voorhanden langs de wegen, akkers en de boszoom, maar die zeven van kurk vervaardigde hardrode paddestoeltjes, de sterretjes, slingers van glitter en kleurige ballen deden het 'm! Ja, je leerde wel wat de mensen mooi vinden en dat scheelde dan weer belangrijk in de fooi. Vooral wanneer het gezelschap inmiddels enigszins beschonken was en iedereen zich gedwongen voelde de portemonnaie open te rukken voor deze jonge besteller in zijn stadse tweedjas. Inmiddels was ikzelf al weer druk bezig met een kursus die aan het eind mij het diploma Bloembinden A Aalsmeer moest opleveren. De grafkrans en het trouwboeket had ik al op de kwekerij onder de knie gekregen maar het meer fijne werk zoals een Biedermeijer bloemenruiker moest ik nog leren in de avonduren. Deze lessen waaraan ook aandacht werd besteed aan het meer aziatische en dan vooral het japanse bloemenschikken werden gegeven in de kassen op de kroondomeinen bij Apeldoorn. Om er te komen mochten we zelfs gebruik maken van een voor anderen zwaar verboden rijwielpad van Het Loo zelf en éénmaal is de oude vorstin nog eens wezen komen kijken naar ons gemodder.
Verscheidene malen hebben trouwens gelukte staaltjes van mijn nogal fijne wijze van bloemen schikken waarin ik altijd mijn persoonlijke touch verwerkte die bestond uit stukjes keihard beton van een kapotte bunker, de vertrekken van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina mogen opfleuren! Overigens was het verkrijgen van ook dit diploma niet voor me weggelegd, anders had ik op de duur zeker bij die eksellente bloemenzaak op de Ceintuurbaan, de firma Kauffmann in
| |
| |
dienst kunnen treden. Wel deed ik nog mee aan een provinciale bloemententoonstelling waaraan een wedstrijd was verbonden. Ik moest opboksen tegen werkstukken die zeker veertig maal zo omvangrijk waren en de direkte relaties van de kommissaris van de koningin en de rijkstuinbouwconsulent aldaar, maar m'n stukje beton deed wonderen en ik verkreeg alsnog de tweede prijs. De oorkonde hiervan heb ik door de jaren heen kunnen bewaren. Wie weinig papieren heeft is zuinig op zijn beetje! En, hoe stond het inmiddels met de vernederingen die eenieder heeft te ondergaan maar waaraan althans ik nooit heb willen wennen? Nou, die waren er. En in groten getale. Nadat ik tot mijn diepe teleurstelling voor militaire dienst was afgekeurd wegens algehele onstabiliteit, had ik mij in die nog zo autoritaire jaren met sukses aan mijn opvoeders weten te onttrekken. Maar na enige tijd kwam ik ziek en uitgeput na een verblijf in de toenmalige lichtstad Parijs en een maandenlange tocht langs de vaderlandse jeugdherbergen waar je met enige moeite gratis best een uitstekende ligging en bewassing kon verkrijgen, terug. Oom Herman uit Zeist was ondertussen gestorven en als klant van die door en door verachtelijke vereniging pro juventute kreeg ik als toeziener de heer Noyon. Deze zachte sijbelaar met z'n hoogstaande opvatting en de mooie achtergrond van een sociale akademie of aanpalende opleiding, hield spreekuur. Eerst op het in ellendig geel geschilderde kantoor waar in de wachtkamer zorgelijke ouders bijeenzaten terwijl de pupillen op de trappen rotzooiden. Later ontving hij mij zelfs in zijn riante herenhuis met gebrandschilderd raam in de hall. Een typisch Vondelstraatpand.
En waarover spraken wij zoal? De tijden waren er niet naar om hartgrondig te juichen. Huisvrouwen met de eigen handdoek onder de arm repten zich over straat naar de kapper waar
| |
| |
hun haar werkelijk in een permanent werd geschroeid. In de tram, waar we tegen elkaar gedrukt stonden, zag je dan ook menigmaal, pal onder het kapsel, een voorhoofd waar kleine brandwondjes onder roofjes probeerden te genezen of witte vlekken hadden nagelaten. En de meiden droegen wijde driekwart jasjes, wijde, door petticoats uit elkaar gehouden rokken en bij guur weer en koud jaargetij een lange broek met vouw en dichtgenaaide gulp, trainingsbroek of skipantalon met elastiek van onderen dat óver de schoen werd getrokken. Al met al geen aantrekkelijke dracht om zo te zien. Ik gaf dan ook voor dat ik wilde emigreren. Met de Johan van Oldebarneveld, De Grote Beer of de Waterman naar Australië leek me wel iets, al stelde ik mij van de reis meer voor dan van het nieuwe vaderland. Het moet gezegd dat mijn idee begrip ondervond. Helaas, volgens mijn opvoeders die daarbij steunden op de algemene opinie, ontbrak het mij aan een vak of het middenstandsdiploma waarmee ik dan in de vreemde een bestaan zou hebben kunnen opbouwen. Daarbij droeg ik mijn haar lang en met een scheiding vanachter, de zogenaamde kippekont en liet het dan ook nog recht in de nek afscheren. En of dat nog niet genoeg was schreef ik gedichten. Gelukkig maar, denk ik nu want waar had ik anders troost en hoop uit moeten putten? Hier volgt in ekstenso een aardig eksempel van zo'n vers:
Niet gek, wat? Goed, over kwaliteit valt in deze altijd wel te twisten maar het geeft toch aardig weer op welke wijze een dromerige, gevoelige jongeman zo omstreeks de tijd van de waters- | |
| |
noodramp in Zeeland zijn wereldsmart vertolkte. Hier is er nog een dat ik schreef tijdens mijn werkzaamheden op de afdeling Post van de Raad voor het Rechtsherstel op de Keizersgracht, naast het hoofdkantoor van de AVRO:
van de mensen afzonderlijk
hun plichten lachen huilen
met een das een pandjesjas
met een bruid en speelgoed
En nergens een leesteken, valt me nu op. Beide versjes werden later opgenomen in mijn eerste publikatie, de bundel Kinderkamer. Het gebrek aan enige aktiviteit in de verkoop van de uitgever dwong mij toen meer dan de helft van de oplage maar uit de kast, beneden in de kelder naast de garderobe, te jatten en die alsnog en hoogstpersoonlijk aan de man te brengen wat nu nog steeds niet mis is dus toen helemaal nogal wat was. En in het antikwariaat, zo hoorde ik eens en tot mijn genoegen, bieden ze er al dertig gulden voor. Laat ik daarom ter afsluiting uit mijn produktie uit die voor altijd vergleden periode, nog het volgende uit diezelfde bundel opnieuw onder de aandacht brengen:
| |
| |
En opnieuw geen spoor van enig leesteken, zie ik. Het verhalend element zat er trouwens al vroeg in. Enfin, ik lees dit alles ook weer voor het eerst sinds twintig jaar.
Het was zonneklaar duidelijk dat ik volgens de ook toen geldende maatstaven het kontakt met de wereld inmiddels geheel verloren had. En herstel kon, zo luidde de publieke opinie, alleen geschieden in een tuchtvolle omgeving, rijk aan bestraffing en buitenlucht, waar een ijzeren discipline heerste.
Die, als internaat aan mij verkochte instelling waar ditalles ruim voorhanden was, bleek gevestigd op een qua natuurschoon ronduit meeslepend terrein, midden in de uitgestrekte heidevelden, zandverstuivingen waar de vliegden, naar ik meen, welig tierde en uitgestrekte bossen, dicht bij het in ieder geval met een uitspanning gezegende Wapenvelde waar we zondags ons glas bier dronken.
Nog zie ik de heer Noyon bedremmeld, zo niet betrapt naar de solide deurknop van de massieve voordeur kijken toen mijn, nog eens tijdens de treinreis hier naar toe uitgesproken, diepe wantrouwen in deze onderneming werd bevestigd door het naderbij komen van het markante ketsende geluid van met ijzer beslagen hakken op harde plavuizen, het gerinkel van de sleutelbos waarna nog verscheidene grendels moesten worden verschoven om ons binnen te laten. Zag het landhuis er van buiten best goed onderhouden uit, het interieur bleek ronduit schamel, het meubilair hoofdzakelijk stuk. In de gang passeerden we een, naar later bleek ambonese jongeman, met een van
| |
| |
vet glanzende, zeker dertig centimeter hoge coiffure die de tanden van een stalen haarkam over zijn nagels liet ritsen en mij bij het voorbijgaan toefluisterde; ‘blijf normaal. Krijg een kind.’
De naam van deze, door een vage stichting overeind gehouden bedoening, zal mij nimmer over de lippen komen. Daarvoor ervaar ik mijn verblijf aldaar als een te grote schande. De resultaten die men met de toevertrouwde jongemannen behaalde waren daarbij, zoals mij later is gebleken, ook nauwelijks om over naar huis te schrijven, zo pover. Ik heb later nog wel eens een paar relaties uit die kring mogen ontmoeten, of beter, ik ben er nog wel eens over een paar gestruikeld want de meesten bleken onder invloed van alkohol of waren gedruggeerd. En trof ik een heldere kop dan had deze inmiddels al enige jaren gevangenisstraf achter de rug of toch minstens een voorwaardelijk tegen zich lopen. Overigens is de heer Noyon zélf best terecht gekomen. Hij werd tenslotte benoemd tot direkteur van Wees een Zegen of Hulp voor Onbehuisden; daar wil ik van af zijn.
Nu moet gezegd dat ik mij tenminste temidden van de elite bevond. Om de firma draaiende te houden nam men ook debielen en idioten, recidivisten, seksuele frustraten en degenerés die men van overheidswege en de reklassering kreeg toegeschoven op, maar dit zooitje werd zorgvuldig in aparte gebouwen aan ons oog en dat van het bezoek onttrokken. Alleen tijdens het wekelijks douchefestijn kregen wij er een glimp van te zien. Het stemde ons altijd zeer vrolijk.
Dit alles stond onder de bezielende leiding van een twee meter lange, uitsluitend uit bot en spier bestaande geneesheer-direkteur en het moet gezegd dat het wel een persoonlijkheid was! Zo scheen hij weghollende pupillen vanuit zijn volkswagen
| |
| |
hoogstpersoonlijk met een enorm jachtgeweer neer te halen. De slagen weergalmden dan tussen de bosranden en schalden over de diepe heuvelpannen waar sommigen onder ons de eigendommen van anderen hadden begraven om in betere tijden op de markt in Zwolle te verkopen. Wie vraagt of dit alles nu wel kón, laat staan mocht, zal geen antwoord krijgen daar de direkteur niet voor niets geneesheer was en daarbij, naar ik meen, reservekolonel bij de geneeskundige troepen waarvoor je, op zijn minst gezegd, gezegend moet zijn met een flink karakter. Met een hete pincet groef hij dan ook hoogstpersoonlijk in de billen van de pupillen op zoek naar zijn geweerhagel wat onder bulderend gelach geschiedde want hij bleef een man met groot begrip en een gezonde dosis humor. Zo deed hij eens in mijn aanwezigheid de volgende, voor mij toen allesoverstemmende uitspraak dat als de maatschappij aan mensen met vier vingers aan elke hand behoefte had hij ze voor de donder met vier vingers zou afleveren! zodat ik met een gerust geweten het verhaal de ronde kon laten gaan doen dat dokter naar eigen zeggen recentelijk een jongeman de beide duimen had afgekapt.
Over het leidinggevend personeel kan ik kort zijn. De belangrijksten onder hen waren fout geweest in de oorlog. De rest droomde van positieverbetering en volgde schriftelijke kursussen. Nu zijn idealen mooi en minstens respektabel maar wat te zeggen van een door sommigen van hen gedroomde toekomst als hoofdcipier in een Huis van Bewaring?
De tucht was redelijk, het leven hoofdzakelijk vervelend, of Salvatore Amiratio moest weer eens in woede door een venster van de eerste verdieping naar beneden springen waarna hem opnieuw een halve liter valeriaan werd toegediend, en het eten erbarmelijk. Door mijn werkzaamheden te Heerde kreeg ik
| |
| |
echter voldoende geld binnen om er worstjes in blik, maggi en mayonaise voor te kopen waarmee ik de zuurkool en ingezouten andijvie die werkelijk de tonnen uit stonk, wat kon opfleuren. Ik bezat daarbij vanaf het begin een vrijheid waarom ik niet weinig werd benijd. Dit kwam niet alleen door mijn betrekking bij het gemengd potplantenbedrijf maar ook omdat de leiding wist dat ik nog steeds in het bezit was van een paspoort waarmee ik mogelijk, wanneer het me hier niet beviel, opnieuw de grenzen zou kunnen overschrijden.
Geregeld werden kast en koffer dan ook doorzocht en het bed omgewoeld wat pijnlijk van vergeefsheid was want mijn pas had ik, naar hier de traditie was, in taft gewikkeld en bij gindse boom begraven.
Heel onze samenleving was daar in drie etages bij elkaar geperst. Aan de tafel der ouderen presideerde met het nodige dedain Kees Uilenhoed die zelfs bejaarder was dan sommige groepsleiders. En elke maaltijd weer was het een gesjacher van belang. Mensen als Oskar Dobrogovsky die, just for fun, vierentwintig uur voor de Nieuw Amsterdam New York binnenvoer een aanval deed op de kluis van het schip en daarnaast een schatrijke familie bezat zodat hij, door betaling van een hemelshoog pensionaatgeld dat hem buiten het gevang hield, zich de weelde kon veroorloven door de brievenbus van de direktie naar binnen te wateren, en de zoon van de eigenaar van die om zijn zwaar transportmaterieel bekende Bredase firma maar ook ikzelf behoefden nimmer een week lang als een bij de therapie behorende maar inmiddels een arbeidskracht besparende korvee elke avond een uur durende afwas te doen. Voor een lik mosterd of een scheut tomatenketchup uit een van die talloze flessen en potjes die we in rijen rond onze borden opstelden deden have-nots als die brave maar arme Kees uit
| |
| |
Wielingerhooff alles. Maar dan ook alles. Ik weet het, dit leest niet simpatiek maar het is niet anders in de wereld en velen zullen hier, en dan liever vroeg dan laat want dat geeft maar onlust, aan moeten wennen, want mee moeten leven.
Ook het geweld regeerde in onze gemeenschap maar met geld trok je toch altijd aan het langste eind. En de kennis en het vernuft natuurlijk. Vlak die ook niet uit. Zo bleek bij mij een natuurlijke aanleg aanwezig om in de herfstige bossen in maagdelijk, zelden betreden mos de giftige en meer eetbare paddestoelen te onderscheiden. En 's nachts bakte ik er klandestien op los en kon door de overvloed mijn slaapzaalgenoten grote porties gebakken kantarellen die ik verrijkte met ui uit de voorraad van het huis, afschuiven. Het moet gezegd, voor het eerst van mijn leven mocht ik ervaren wat het betekent vele vrienden te hebben en er nukken, grillen en een volslagen willekeur op na te kunnen houden. Zelfs de zoon van onze toenmalige vlootattaché in Washington voelde zich gedwongen het meest begeerde voorwerp in het huis, zijn Remington scheerapparaat aan mij uit te lenen. Ik zag mij daarbij genoodzaakt zijn sterke positie als kind van een vader die in zijn eentje een motortorpedoboot in de meidagen van veertig naar Engeland had gebracht teniet te toen door hem en vooral de omstanders er op te wijzen dat het in tijd van oorlog de taak van de marine is al stonden ze in brand strijdend ten onder te gaan inplaats van met het aan de strijdkrachten dus ons behorend materieel op de vlucht te slaan. Ja, we waren ook nog wreed tegen elkaar maar wie zal zich hierover verwonderen die op de speelplaatsen der lagere scholen jonge kinderen met elkaar heeft bezig gezien?
En zo leefden we voort in dit eldorado; van week-end naar week-end met zondags de uitspanning en 's avonds tot negen
| |
| |
uur de koffergrammofoon van een jongen die vloeiend frans sprak en wiens ouders gescheiden, inmiddels hertrouwd en daarop zijn bestaan prompt vergeten hadden. Er behoorden zeven schellakplaten bij die met de allang verlaten snelheid van achtenzeventig toeren per minuut gedraaid moesten worden en die werkelijk naalden vraten. We kenden alle nummers uit het hoofd. Eén plaat gaf een verkorte versie van de ouverture Dichter und Bauer weer. Vijf bevatten chansons van onder andere Lucienne Boyer maar met die ene grammofoonplaat waren we wel bizonder zuinig en als bij onderlinge afspraak werd deze record dan ook niet meer dan vier maal per zondagavond gedraaid. Het was het door Franky Laine beroemd geworden nummer Jezebel, it was you. En omdat ik toch al aan het citeren ben geslagen hier een gedeelte van een song die toen op ons als onweerstaanbaar meeslepend overkwam:
| |
| |
Mooi hé? En 's nachts, vooral in de week-ends, werd er in menig bed om mij heen gehuild. Bomen van kerels die zich niet ontzagen bij daglicht uit louter levenslust een wastafel uit de muur te rukken lagen dan in het duister te snikken van verlangen naar hun verjaardag. Over een, twee of drie jaar kon immers geen ouder, instelling, vereniging of voogd hen nog dwingen langer hier te blijven. Dat eenentwintigste levensjaar, wat werd daar naar gehunkerd! Ikzelf vermocht het hoofd koel te houden en de ogen droog met mijn steeds langer wordende maandelijkse weekeinde te Amsterdam waar ik, doordat het zo verrekte koud was, urenlang op haar kamertje met Annet in d'r bed onder de dekens lag waar we ons beperkten tot op onze rug liggend het plafond te bekijken tot het donker genoeg was om op te staan en de stad in te gaan. Dronken en vervaarlijk schommelde daar den Brabander door de etablissementen waar we tot in de ochtend neer hurkten - van zitten kon je nauwelijks spreken - en beleefden het wonder van de poëzie aan den lijve wannneer die Gerard, blind van de aangeboden pils, op een tafeltje klom en daar met een stem die de ramen deed buigen, zijn kwatrijn citeerde, waarna ook de grote lachebek, de louche autohandelaar alsnog de mond werd gesnoerd en er in het toch altijd drukke rumoerige Eijlders even een diepe stilte heerste. Maar mijn liefde voor het literaire leven in het algemeen en de literatuur in het bizonder nam pas een grootse, ja meeslepende vorm aan toen ik op de zolder van de instelling balen tot brandhout verpakte oude jaargangen van het tijdschrift De Gids vond. Verder onderhield ik een gevoelige, zo niet dromerige korrespondentie met de heer H.W. Methorst jr., redakteur van het maandblad voor bewustwording en gedachtenwisseling ‘Perspectieven’ die op mijn eerste schrijven antwoordde dat het hem getroffen had dat ik juist die hoe- | |
| |
danigheden noemde die de basis van het blad
vormden, wat me trots stemde. Ook vond de redaktie mijn gedichten belangrijk, fris en zuiver en lenig van taal. Maar van publikatie kwam niets. Eerder, denk ik, omdat ik vóór alles de redaktie met klem verzocht mij vijftig gulden te zenden waarvoor ik enkele overhemden die ik, toen ik enige kistjes zaailingen voor m'n baas moest afleveren in Zwolle gezien had en graag wilde dragen, kon kopen dan dat de omvang van het blad volgens meneer Methorst te beperkt voor mijn poëzie was.
Zo kreeg ik veel leed te zien en, naar ik hoopte, nog meer te dragen maar, waarschijnlijk omdat ik vroeger nogal eens met een stok in de rug moest eten waarvoor dan de zeilzwabber werd gebruikt zodat althans tijdens die maaltijden verder niemand aan mijn kant van de tafel kon zitten, bleef ik kaarsrecht en ongebroken en mijn vertrouwen in een goede toekomst overeind. Ik stond daarbij allerminst met lege handen. Weliswaar bezat ik nog steeds niet het middenstandsdiploma maar wel een jaar praktijk in de bloem- en potplantkassen van de gebroeders de Groot die mij trouwens het volgende, toen in mijn ogen schitterende getuigschrift ter hand stelden:
L.S.
Het is ons een genoegen onze bevinding
te schrijven omtrent de Heer H. Heresma,
welke bij ons 1 jaar in dienstbetrekking is
geweest & omreden diens volkomen betrouwbaarheid.
Ons inziens is dit een eerste voorwaarde,
om verder te vermelden z'n vlugheid van begrip,
zijn accuratesse en vlijt.
Over vakbekwaamheid is geen oordeel te
geven, daar hij hiervoor te korte tijd bij ons
is geweest, al was er wel enigermate vooruitgang.
| |
| |
Krijgen echter wel de indruk, dat Heresma
in een voor hem juiste werkkring zal slagen
Waar ze ongetwijfeld gelijk in hebben gekregen. Maar eerst moest ik nog die negende maart om half vier 's ochtends - want pas op dat je matineus bent wanneer je de rotzooi definitief gaat verlaten! - met mijn koffer, waarin mijn medebewoners nog snel wat gaten hadden gesneden en de sloten eruit hadden geknipt, onder de arm en een duim omhoog in de stromende regen op de betonnen rijksweg richting Apeldoorn-Amsterdam staan waar ik toch nog tot een uur of acht had te wachten voordat een vrachtwagen mij in zijn open laadbak tot Hattem meenam. Hoi, eindelijk was ook ik, malle poffert, gekke vent ook volgens velen, naar wet dus recht meerderjarig en daarmee onvoorwaardelijk volwassen voor de rest van dit leven...
|
|