Het goud van de Toemoek Hoemak
(1951)–Gerrit van Heerde– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 31]
| |
Daar, bij het vallen van de avond, hadden ze over niemand anders gesproken dan over Asaba, die hun vriend was. Verontwaardigd had Boni een steen gegooid in de richting van de grootste hut, waar het opperhoofd woonde. In machteloze woede had hij uitgeroepen: ‘O, 't is zo vals! Zo vals!’ Hij zou alles willen doen, om Asaba te helpen! Hij zou nog eens naar het opperhoofd willen gaan. Maar hij had het vaste besluit gelezen in de donkere ogen: er is niets meer aan te doen. En toen de negers al in hun hutten waren, hadden ze een plan gemaakt. Boni had het gezegd: ‘Als wij eens probeerden... Asaba te bevrijden!’ Hij was geschrokken van zijn eigen woorden. Wat hij voorstelde was iets heel ergs. Het ging lijnrecht in tegen het bevel van het opperhoofd en wie de stamvader ongehoorzaam was, werd zwaar gestraft. Boni wist het, en hij begreep, waarom Sambo lang aarzelde. Maar hij wist ook, dat Asaba morgen sterven zou, als hij niet geholpen werd. Nu lag de neger in de hut. Sliep hij? Zou hij kúnnen slapen, nu hij wist, dat dit de laatste nacht van zijn leven was? Sambo begon tegenwerpingen te maken. ‘Het kan niet’, aarzelde hijt ‘want het is bijna donker. Wij moeten naar huis. In de nacht kunnen wij niets voor Asaba doen. En morgen...?’ Boni begreep het. Deze nacht waren zij machteloos. De nacht was voor de boze geesten. Wie dan buiten was, zou sterven. ‘Maar morgen,’ zei hij, ‘morgen heel vroeg. Zodra het licht wordt.’ Toen had hij zijn plan in Sambo's oor gefluisterd. Langzaam had de ander met het hoofd geknikt. Ja, zo zou het kunnen. Als ze héél vroeg opstonden, als | |
[pagina 32]
| |
het nog schemerde in de rimboe en ze slopen dan naar de hut, waar de gevangene was ondergebracht. Dan moesten ze snel de touwen doorsnijden! Daarna haastig terug naar hun eigen hut en niemand zou ooit weten, dat zij Asaba bevrijd hadden. Sambo stond op. Boni had het alles gezegd, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Maar helemaal gerust was Sambo niet. Als de bewaker eens wakker werd? Als iemand hen eens zag? ‘We gaan héél vroeg,’ zei Boni nog eens. ‘Dan is er nog niemand wakker.’ Het begon snel donker te worden. De jongen begreep, dat hij beslissen moest. Als hij het niet deed, was Asaba verloren. Als hij het wel deed... Angst snoerde zijn keel dicht, als hij aan een mogelijke ontdekking dacht. Hij keek naar zijn vriend. Maar er lag een harde, onverzettelijke trek op Boni's gezicht, toen hij zei: ‘Dan ga ik alleen. Asaba zal niet sterven.’ ‘Dan, dan ga ik mee,’ had de ander gefluisterd, maar zijn hart bonsde van angst, als hij dacht aan de wraak van het opperhoofd.
Nu moet ik opstaan, dacht Sambo. Bij de ingang van de hut werd het iets lichter. De jongen had gevochten tegen zijn slaap, wilde wakker blijven. Het was in de hut nog volslagen donker, maar buiten schemerde het al. Hij rilde, maar het was niet van de kou. Voorzichtig, om vader, moeder en het broertje niet wakker te maken, sloop hij naar de uitgang. Vaag onderscheidde hij de hut van de buurman. Het was volkomen stil. De wind was gaan liggen en een zachte regen viel neer. De jongen tastte naar het mes in zijn lendendoek, liep toen, snel en onhoorbaar, achter de hutten langs | |
[pagina 33]
| |
naar de plaats, waar hij Boni zou vinden. Hij schrok hevig, toen hij plotseling iemand zag zitten, onbeweeglijk als een beeld. Het was Boni. De jongens spraken niet. Ze slopen, achter elkaar naar het eind van het dorp, waar de gevangenishut was gebouwd. Sambo dacht terug aan hun sluiptocht van gisteren, achter de tapir. Het was nu haast net zo en toch heel anders. Een tak kraakte onder Boni's voeten. Het geluid klonk onnatuurlijk hard door de stilte. Even bleven ze onbeweeglijk staan, met kloppend hart. Maar het bleef stil en snel gingen ze verder. Ze begrepen, dat er geen tijd te verliezen was. Ieder ogenblik kon het dorp ontwaken. Dan was hun laatste kans verkeken. Achter de hut, waarin Asaba lag, stond Boni even stil, als wilde hij overleggen, wat hem nu te doen stond. Toen trok hij het mes uit zijn doek en sloop om de hut heen. Voorzichtig gluurde hij naar de ingang. Het was net, zoals hij dacht: de bewaker was naar binnen gegaan, om niet de nacht buiten door te brengen. Zou hij nu slapen? vroeg de jongen zich af. Sambo rilde over zijn hele lichaam en het liefst zou hij teruggekeerd zijn, want de angst klopte hem in de keel. Maar Boni ging vastberaden voort. O, hij wist ook wel, wat er op het spel stond; hoe vreselijk ze gestraft zouden worden, als hun daad bekend werd. Maar als hij dacht aan de tapir, die hem gisteren wilde verpletteren onder zijn poten en aan Asaba, die het dier van zijn lichaam rukte, dan balde hij zijn vuisten. De neger zou niet sterven, wat er ook gebeuren mocht. De jongen lag nu op zijn knieën terzijde van de hutingang, boog zich voorover, gluurde in het schemerdonker van de hut. Hij zuchtte verlicht. Eén blik had hem overtuigd, dat de bewaker sliep. Die lag dicht bij de ingang, de | |
[pagina 34]
| |
speer in de hand geklemd. Meer naar achter zag Boni Asaba liggen, vastgesnoerd in de knellende lianen. Eén ogenblik aarzelde de jongen. Het was, of hij al zijn krachten wilde verzamelen, nu het gevaarlijkste werk aankwam. Even maar! Toen beduidde hij Sambo, stil op zijn plaats te blijven liggen. Behoedzaam, als een slang, schoof hij door de hutingang, drong zich tussen de bewaker en de wand door. Zijn voet raakte de slaper tegen de arm. Roerloos bleef de jongen staan. Hij zag, hoe de man zich omdraaide en kreunde. Boni durfde niet verder gaan. Het angstzweet brak hem uit. Als de bewaker nu wakker werd, was alles mislukt. Hij hield zijn adem in, bang, dat het minste gerucht hem zou verraden. Weer draaide de neger zich om. Zijn hand lag nu vlak bij Boni's voet. Eerst toen hij weer regelmatig begon te ademen, schoof de jongen dieper de hut in. Daar stond hij, naast Asaba. Hij zag in het schemerdonker de lichtende ogen van de man, de dankbaarheid, die er uit straalde. Boni legde zijn vinger op de lippen, om hem te beduiden, dat de uiterste voorzichtigheid in acht genomen moest worden. Toen griste hij het mes uit zijn lendendoek, sneed, met snelle bewegingen van zijn hand, de lianen door. Even bleef Asaba liggen, om het bloed gelegenheid te geven, door zijn lichaam te stromen. Hij bewoog zijn arm heen en weer, toen zijn benen. Voorzichtig stond hij op. Een duizeling overviel hem en hij moest zich steunen aan de hutwand, om niet te vallen. Snel ging zijn ademhaling. Hij zag naar de slapende neger, toen naar Boni. Niemand zou kunnen begrijpen, wat Asaba die nacht had doorgemaakt. De verschrikking van de dood, die niet meer te ontlopen was, was op hem losgestormd. Als een bezetene had hij aan de lianen gerukt. Het had alles niets gebaat en zijn angst was groter geworden, | |
[pagina 35]
| |
toen het eerste licht van de morgen de hut binnendrong. Nu stond daar plotseling die jongen. Boni! Met grote dankbaarheid zag hij de jonge neger aan. Achter elkaar schoven zij langs de slaper. De striemen in zijn polsen en enkels veroorzaakte Asaba een ondragelijke pijn, maar hij had weer de beschikking over zijn ledematen. Toen gebeurde het. De bewaker draaide zich om in zijn slaap. Daarbij sloeg zijn hand tegen Asaba's naakte benen. Zijn ogen gingen open. Slaperig keek hij om zich heen. Toen, één ogenblik, keek hij Asaba aan. Boni kon geen stap meer verzetten, zo schrok hij. Een ogenblik hield zijn hart op te kloppen, want hij wist, dat nu alles verloren was. Als Asaba op dat ogenblik een wapen had gehad, zou hij de neger gedood hebben. Maar hij hád geen wapen en toen de bewaker opsprong en zijn speer ophief, wist hij, dat alleen een snelle vlucht hem nog kon redden. Hij sprong vooruit, in de richting van de ingang, botste in zijn haast tegen Boni op. Dat bracht de jongen tot bezinning. Hij stormde de hut uit, stond bijna gelijktijdig met Asaba buiten. Daar was Sambo nog, die hen met grote, niet begrijpende ogen aanzag. Toen, met hun drieën, stormden ze vooruit, achter de hutten langs in de richting van de rivier. Achter hen was de schreeuwende neger. Zijn alarmroep klonk luid door de stilte van de morgen. Hij achtervolgde hen en hield de speer in de opgeheven hand. Het wapen suisde door de lucht. Asaba struikelde, daardoor vloog het wapen rakelings over hem heen, bleef trillend in de grond steken. Onder het voortlopen rukte Asaba hem los. Hij voelde zich opeens minder angstig, want hij was nu gewapend en zou zich, zo nodig, tot het uiterste verdedigen. | |
[pagina 36]
| |
Maar in de hutten ontwaakten de mannen en vrouwen door het gekrijs van de achtervolgende neger. Ze kwamen naar buiten rennen, sommigen met de speer in de vuist. Het opperhoofd zag Asaba voortjachten over het rivierpad. Hij begreep ineens alles en vóór zijn mannen uit zette hij de achtervolging in. De jongens waren Asaba al vooruitgelopen. Ze begrepen, dat nu alles anders ging, dan ze gedacht hadden. Wilden ze aan de wraak van het opperhoofd ontkomen, dan moesten zij met Asaba hun heil zoeken in de vlucht. Even dacht Sambo er over, het rivierpad te verlaten en in het bos door te dringen. Maar hij begreep, dat hij, áls hij ontkomen mocht, nooit weer in het dorp terug kon keren. Op de rivier, daar lag hun redding. En sneller nog sprong hij vooruit, om het eerst de Itany te bereiken. De achtervolgers wierpen hun speren in de richting van de vluchtelingen, maar die hadden nu zo'n voorsprong, dat ze hen niet deerden. Alsof hij vleugels had, zo rende Sambo vooruit, liet Boni en Asaba een eind achter zich en bereikte het eerst de rivier. Onder het lopen haalde hij het mes te voorschijn, klemde het stevig in zijn vuist. Zonder aarzelen sprong hij van de oever in de rivier. Toen ritste hij de lianen door van de drie korjalen, die het dichtst onder zijn bereik lagen. Hij hield ze vast, vlak bij de oever. Hij zag nog juist, dat de koela's er in lagen. Toen kwam Boni aanstormen, tuimelde in zijn haast bijna in het water. Hij sprong in één der boten, pakte de stok en duwde af. Meteen greep de stroom het bootje vast. Het draaide heen en weer, dreigde te kantelen, gleed toen snel naar het midden van de rivier. Sambo wachtte! Seconden verliepen! Toen kwam Asaba. Het zweet stond op zijn voorhoofd. Het verband was onder het lopen losgegaan, slierde achter hem aan als een vreemde vlag. | |
[pagina 37]
| |
Hij merkte het niet. Hij zag Sambo, die de kano vasthield, de rivier, die alleen redding kon brengen. Toen viel hij voorover in het bootje. Hij sprong op, wilde de vaarboom grijpen. Hij zag dat Sambo al in de derde korjaal zat. Op dat ogenblik sprong als eerste, het opperhoofd in het water, strekte zijn handen uit, greep de kano vast. Het bootje dreigde te kantelen, schepte water. Maar Asaba greep zijn speer, stootte wild in de richting van de man. Een gil! Het opperhoofd stortte achterover, sloeg met zijn armen in de lucht, voor hij verdween in het water. Vóór een tweede achtervolger het bootje kon grijpen, had Asaba met zijn speer al afgeduwd. De afstand tot de oever werd snel groter. Een regen van speren suisde om hem heen. Eén boorde zich met kracht in de kop van de kano. Maar hoe groter de afstand werd, hoe minder de trefkans. Een blij gevoel doorstroomde Asaba. Voorlopig was hij gered. Voorlopig! Want reeds begonnen de negers haastig hun boten los te maken en de korjalen in de stroom te brengen. De achtervolging was begonnen.
De koela boog door de kracht, waarmee Asaba zijn korjaal voortduwde. Even tolde de boot rond, als wist ze niet, welke kant ze op moest, dreef daarna snel weg op het schuimende water. Bij de bocht van de rivier zag de neger Sambo's korjaal. De jongen keek juist achterom, om te zien, of het Asaba gelukt was, aan zijn vervolgers te ontkomen. Boni was nergens te ontdekken. Die was al een heel stuk vooruit. Eénmaal in de sterke stroom voelde Asaba zich rustiger worden. Er was nu een goede kans om te ontkomen, al zouden de vijanden hem zeker nog lange tijd achtervolgen. Hij zag nog, hoe steeds | |
[pagina 38]
| |
meer negers hun bootjes losmaakten en die naar het midden van de rivier duwden. Als apen zo vlug sprongen ze er in, stuurden met hun koela's behendig tussen de gevaarlijke rotspunten door. De achtervolging was begonnen.
Asaba greep zijn koela, om zijn eigen kano nog groter snelheid te geven, want met schrik zag hij, dat enkele achtervolgers snel op hem wonnen. Bij de tweede bocht waten ze al zó dicht achter hem, dat hun speren hem gemakkelijk konden bereiken. Maar de negers gooiden niet meer, want ze wisten, dat Asaba gewapend was en als zij hun speer verspeelden, zouden ze straks machteloos tegenover hem staan. De vluchteling zag, hoe de meeste korjalen, die achtergebleven waren, terugkeerden, maar twee, drie hielden de strijd vol en duidelijk hoorde Asaba hun juichkreet, als ze weer enkele meters op hem gewonnen hadden. De angst deed hem alle krachten inspannen. Het kon niet lang meer duren, of de afstand tussen hem en de achtervolgers zou zo ver ingekrompen zijn, dat ze met onfeilbare zekerheid hun speer konden werpen. | |
[pagina 39]
| |
Dan was ontkomen niet meer mogelijk. Toch dacht Asaba er niet aan, zich over te geven. Liever wilde hij sterven in een eerlijk gevecht, dan teruggevoerd worden naar het negerdorp, waar de marteldood hem wachtte. Plots kwam er een gedachte bij hem op. Met een bliksemsnelle beweging van zijn koela bracht hij zijn kano uit de stroom; de boot liep met de kop op de wal. De laatste meters waadde Asaba door het water, bond het stuk liaan, dat nog aan zijn korjaal hing, aan een boomtak vast en sprong snel op de oever. De achtervolgers begrepen, dat de man proberen wilde, in de rimboe te ontkomen en ook zij lieten hun vaartuigen snel op de oever lopen. Ze gunden zich nauwelijks de tijd, hun boten vast te leggen, sprongen op de wal en begonnen de achtervolging. Het zwarte lichaam van Asaba zagen zij nog juist tussen het groen verdwijnen en ze renden hem na, met de speer in de vuist. De neger hoorde hun geschreeuw achter zich, het kraken van takken. Hij rende door het bos, van links naar rechts, om hen op een dwaalspoor te brengen Maar het lukte hem niet. Het leek er zelfs op, dat de achtervolgers op hem wonnen. Hijgend werkte de neger zich door het bos. Het deerde hem niet, dat de takken in zijn gezicht zwiepten, dat scherpe dorens zijn huid openscheurden. Hij vluchtte verder, want de dood zat hem op de hielen. Opeens schoot hem iets te binnen. Ja, dát zou misschien lukken. Hij keek om zich heen, hoorde, hoe achter hem iets geroepen werd. Toen wierp hij de speer tussen het groen, greep een liaan, trok snel zijn benen op en zat enkele seconden later tussen de dichte bladeren van een palmboom. Vlak daarop kwamen de negers aanrennen. Ze bleven een ogenblik staan, besluiteloos. Verderop was het rumoer van één of ander dier, dat, opgeschrikt, haastig wegvluchtte. | |
[pagina 40]
| |
Toen, zonder aarzelen, liepen ze in de richting van het geluid. Snel als de wind liet Asaba zich uit de boom glijden, greep zijn weggeworpen speer en sloop haastig terug naar de rivier. Hij bereikte de Itany, toen er van de achtervolgers nog niets te zien was. Snel sneed hij de touwen van de korjalen der negers door, duwde de boten in de stroom. Toen hij in zijn eigen kano sprong en afstootte, kraakten er takken, dichtbij. Hoog richtte Asaba zich op. Op de oever stonden de drie mannen en keken naar hem, hoe hij daar, als een overwinnaar, stond in zijn korjaal. Een brede glimlach trok over Asaba's gezicht; hij hief zijn hand als tot een groet en plots begon hij te zingen:
Over de rivier, als de zon glanst in de morgen,
Vaart de korjaal de horizon tegen.
De kinderen roepen: Waar ga je henen?
En ik roep terug: Mi no sabi,Ga naar voetnoot1)
Maar ik vaar over de rivier, als de zon glanst in de morgen.
Zo voer Asaba de vrijheid tegen. |
|