Den hof en boomgaerd der poësien
(1969)–Lucas de Heere– Auteursrechtelijk beschermdDen Hof en Boomgaerd der Poesien1. Beschrijving der drukkenGa naar voetnoot1Eerste drukDen Hof // en Boomgaerd // der Poësien, inhoudende menigher- // ley soorten van Poëtijckelicke blommen: dat is // diuaersche materien, gheestelicke, amoureuse, boer- // dighe & ç. oock diuaersche schoon sententien, // | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inventien ende manieren van dichten, naer d'exem- // pelen der Griecsche, Latijnsche, en Fransoi- // sche Poëten, en in summa alzulcx dat // een yeghelick daer yet in vinden // zal dat hem diend, oft // behaeghd: // Autheur Lucas d'Heere, // Schilder van Ghend. // T'ovtste is tbeste. // [vignet] Paeys is goedt. // Te Ghendt, // By Ghileyn Manilius, ghezworen Drucker, // wonende by de vijf Helmen, op de Cooren // Leye. Anno M.D.LXV. // Met Privilegie voor drie Iaren. // Klein octavo; 117 genummerde pp.; pp. 1, 2 en 120 bleven ongenummerd. Signaturen: A2 - H2 [H4]; p. 22 en p. 23 bij vergissing als p. 12 en p. 13 genummerd. Talrijke vignetten en marginalia. Geen custoden op pp. 1, 2, 6, 16, 34, 42 en 119, wel op alle andere pp. Gezet in cursieve letter, behalve de liminaire bladzijden, titels, marginalia en enkele belangrijke woorden.
Drie exemplaren zijn ons bekend: U.B. Gent, G. 276 is het best bewaarde exemplaar. Formaat der pp.: 13,5 × 9 cm.; de band, 14,5 × 9,5 cm., in donkergroen leder, dateert evenals de schutbladen uit de negentiende eeuw. Als aantekening op de ro zijde van het laatste schutblad: ‘Don de Mr Norb. d'Huyvetter’. Vermoedelijk heeft deze het werkje aangekocht uit de verzameling van J. D'Huyvetter, want de Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 22219, meldt: ‘Un ex[emplaire] en a été porté à 70 fr. à la vente J. d'Huyvetter en 1851’. Tweede exemplaar: U.B. Gent, Acc. 142412. Paginaformaat: 13 × 9 cm. pp. 1-6 ontbreken, maar werden overgeschreven uit het eerste exemplaar. Tot p. 25 is de bovenhoek met de paginatuur verdwenen; pp. 47 en 48 ontbreken, en werden eveneens bijgevoegd. Vanaf p. 113 ontbreekt de rest der blz. Een katern werd bijgevoegd, waarop overgeschreven werd: LXXVII, v. 1-9 en 63-64, LXXVIII en LXXIX. Deze aanvulling is op vele plaatsen foutief. De band, 9,5 × 13,5 cm., heeft een lederen rug en gekartonneerd plat (negentiende eeuw). Was dit het exemplaar van C.P. Serrure? Bibliotheca Belgica, ibid.: ‘Le professeur P.C. Serrure en possédait aussi un exemplaire’. Derde exemplaar: 's-Gravenhage: K.B., 301 L 26. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InhoudIn deze bundel werden 74 gedichten opgenomen, waarvan 70 van Lucas d'Heere. Van de overige vier zijn er twee het werk van Eleonora Carboniers, terwijl Roseane Coleners en Dominicus Lampsonius elk één gedicht leverden. De liminaire blz., van p. 1-6, omvatten I-IV. V en VI staan afgescheiden omdat ze tot geen der gebruikelijke genres behoren. De drie volgende gedichten (VII, VIII en IX) cirkelen om één onderwerp. De 2 oden (X en XI) staan weer streng afgescheiden, evenals het enige echogedicht (XII). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de 27 ‘Epigrammen en Nieu-iaren’ (XIII-XXXIX) is XXVI van de hand van Roseane Coleners. Tot deze reeks behoren 2 ‘blasons’ (XXXVI en XXXVII) evenals 2 rondelen (XXX en XXXIX). Een der 11 sonnetten (XL-L) is een vertaling door Eleonora Carboniers van een Frans sonnet (XLVII). Daarop volgen 5 epitafen (LI-LV). ‘Epistelen oft Zendbrieven’: 11 (LVI-LXVI) waarvan LXII gestuurd werd door Dominicus Lampsonius. De eerste Epistelen (LVII-LX) zijn ‘amourevse zendbrieven’. LIX en LX heten daarbij nog ‘elegie’. ‘Vanden Hane op den Esel’ (LXVII) staat weer als een apart genre gerangschikt. De scheiding tussen het nieuwe en het traditionele gedeelte in deze bundel werd scherp gevoeld: de 10 ‘Refereinen int wise’ (LXIX-LXXVIII) worden voorafgegaan door een nieuw voorbericht ‘Tot den Lezer’ (LXVIII). LXXIX, de kerkelijke goedkeuring, is gedateerd 3 oktober 1564. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede drukDen hof // Ende // Boomgaert / // der Poesien. // Inhoudende menigherley / soorten van Poetijckelijcke blom- // men: dat is verscheyden materien, gheestelijcke, amoureu- // se, boerdighe & c. // Oock diversche schoon Sententien / inventien / ende manieren van // dichten / naer d'exempelen der Griecksche / Latijnsche / ende Fran- // coysche Poeten. Jn summa alsulcks dat een yegelijck daer in vin- // den sal dat hem dient ende behaeght: // Door Lucas de Heere, Schilder van Gent. // [vignet: Tronend Rooms keizer, met rijksappel en zwaard; in de binnenrand der cartouche: ‘Draecht maer kennis’, ABC, 4 DMK]. Ghedruckt tot Haerlem, by David VVachtendonck. // Voor Danel de Keyser Boeckvercooper / woonende // op 't Sant int vergulde A.B.C. Anno 1614. Klein octavo; 94 genummerde pp.; pp. 1 en 2 ongenummerd. Signaturen: Aij-Fv [F viij]. Verscheiden pp. verkeerd genummerd: pp. 81:80; 84:83; 85:84; 88:87; 89:88; 92:91; 93:92; 96:95. De marginalia zijn vervangen door voetnoten. Custoden ontbreken op pp. 1, 2, 5 en 6. Gezet in gotische letter, behalve de opdracht aan Adolf van Bourgondië, de stok der refereinen en opmerkelijke woorden, die romeins lettertype kregen. De voetnoten bieden niet zoveel inlichtingen als de marginalia van de eerste druk: alleen verwijzingen naar de bijbel werden overgenomen, en dan nog onvolledig. De spelling werd aangepast. Het exemplaar te Gent: U.B., G. 7873. Formaat der pp. 13,7 × 8,7 cm. De band (14,5 × 8,8 cm.) in wit perkament, nog in zeer goede staat, dateert uit de zeventiende eeuw. Op het eerste schutblad staat de vermelding: ‘Du fds Snellaert’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inhoud‘Den Drucker tot den Lezer’ (II) en de kerkelijke goedkeuring (LXXIX) zijn verdwenen. II is vervangen door ‘'t Boecxken spreeckt’. Na de opdracht prijkt op p. 6 een voorbericht van ‘Den Drvcker Tot de trouwe Liefhebbers der Redenrijcke Konste’. Deze uitgave werd besloten met de spreuk ‘Schade leer u’ vóór het woord Finis. Het is niet onmogelijk dat de drukker deze kenspreuk (anagram van ‘Lucas d'Heere’) gehaald heeft uit Het Schilder-Boeck van Carel van Mander, dat eveneens te Haarlem verscheen, in 1604 (fol. 256 ro-vo). Deze druk bezit niet de voorname typografische zorg die aan de eerste uitgave wel besteed is. Het papier is grof, het lettertype plomp en de vignetten onbeholpen. De reden? De eerste druk richtte zich tot een elite; de tweede druk verschijnt slechts ten behoeve van ‘de trouwe Liefhebbers der Redenrijcke Konste’. ‘Cette édition n'est pas moins rare que la précédente’, Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 2234. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vreemde InvloedA. OudheidDe rechtstreekse invloed der oudheid was miniem. D'Heere kende wel Latijn maar geen Grieks. Slechts één gedicht werd rechtstreeks (?) uit het Latijn vertaald (L), en dan nog omdat Marot hem op dit epigram van Martialis opmerkzaam gemaakt had. Plato (VI, 86), Cicero, (XL, 2; LXXV, 59), Plinius (LXXVI, 39) en Varro (LXXVI, 40) worden weliswaar vermeld, maar de citaten stammen uit 16de-eeuwse compendia. Onder de schilders wordt de onvermijdelijke Apelles te pas en te onpas geciteerd. Van het gedachtenleven der oudheid trof ik geen spoor aan in deze bundel. Ook in latere werken beriep d'Heere zich slechts op de antieken om ongeloofwaardige mirabilia te stavenGa naar voetnoot1. In polemische stukken (LXXII-LXXV) worden kerkvaders te hulp geroepen; de verwijzingen munten niet uit door nauwkeurigheid, waaruit blijkt dat onze auteur vrij vluchtig een concordantie raadpleegde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. HumanismeDe eigentijdse invloed is aanzienlijker. Drie humanisten worden met name genoemd: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franciscus Patricius SenensisGa naar voetnoot1
Zijn werken werden door Lucas d'Heere vlijtig gelezen en benut. Hieruit putte onze auteur zijn kennis omtrent de oudheid (IV, 30; VI, 36; XL, 2; XLII, 10; LXXV, 52), morele stelregels (LXXVI, passim) en wetenswaardigheden (III, 2; LXXVIII, 6, 8, 51, 55 e.v.). Patricius staat in margine bij LXXVI, 10.
Ludovicus Vives
Geciteerd in XLIII, 11; eveneens geraadpleegd voor LXXVI, 36.
Sebastianus Munsterus
In margine bij LXXVIII, 20. Zie ook IV, 35. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Franse poëzieDeze is de belangrijkste en merkwaardigste buitenlandse invloed. Vooreerst mag men niet uit het oog verliezen dat de bekendheid van Lucas d'Heere met de Franse dichtkunst geenszins het resultaat is van zijn kortstondig verblijf in Frankrijk (1559-1560). Wel moet men rekening houden met het feit dat hij slechts in één bepaald milieu verkeerd heeft: aan het Hof te Fontainebleau. Dit verklaart de keuze der vertaalde auteurs: Clément Marot en Mellin de Saint-Gelais.
Clément Marot (1495-1544)
Wanneer heeft de Gentse auteur de poëzie van ‘Maître Clément’ leren kennen? Een der weinige gedateerde gedichten uit Den Hof en Boomgaerd, ‘Vanden Hane op den Esel’ (LXVII), een gedeeltelijke navolging van Marots ‘Du coq à l'asne’ werd geschreven in 1559. Zoals uit de aantekeningen blijkt zijn de zinspelingen inderdaad toepasselijk op gebeurtenissen in dat jaar. Dat d'Heere het gedicht uit Parijs verzond, is onwaarschijnlijk: waarom dan louter Gentse toestanden gispen? Ook voordien kende hij reeds nieuwe begrippen, want in 1558 verscheen een ‘sonnette’ van zijn hand.Ga naar voetnoot2 Hoe was dit mogelijk? Reeds in 1539 verscheen een uitgave van Marots werken te Antwerpen bij Jan SteelsGa naar voetnoot3. D'Heere moet in deze of in een der volgende edities vóór 1559 kennis gemaakt hebben met deze auteur. Dat Marot zijn geliefkoosd model werd is niet verwonderlijk: het milieu, de carrière, de letterkundige werkzaamheid en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichterlijke opvattingen der beide kunstenaars vertonen treffende analogieën. Dit geldt niet alleen voor de - zeer - wereldse poëzie van de hofdichter Marot, maar ook voor diens psalmvertaling, die door Lucas eveneens vertaald werd.
Mellin de Saint-Gelais (1487-1558)
Lucas d'Heere vertaalde tweeGa naar voetnoot1 gedichten van deze hoveling, maar in feite was er slechts één aanknopingspunt tussen beiden: hun bedrevenheid in het organiseren van feestelijkheden.
Thomas Sebillet (1512-1589)
Het handboek dat d'Heere als poëtica gebruikte, was de Art Poétique François van Sebillet. Gepubliceerd in 1548, werd het werk herhaaldelijk herdrukt. De auteur behandelde niet alleen de genres die van oudsher door de Rhétoriqueurs beoefend waren, maar ook nieuwe vormen die door Marot werden ingevoerd: epigram en sonnet. De gedichten die d'Heere vertaalde volgen nauwgezet de regels van zijn leidsman. Een zijner merkwaardigste stellingen, die Eringa eigenaardig genoeg ontgaan is, de goddelijke oorsprong der poëzie, vinden wij terug in de voorrede van Den Hof en Boomgaerd (IV, 20-22).
Vertaalde gedichten, dichtvormen en versificatie.
Aan Eringa's speurzin is het te wijten dat er bij de tweeëntwintig vertalingen uit Marot en de twee gedichten naar Saint-Gelais hierbij niets nieuws te melden valtGa naar voetnoot2. Hetzelfde geldt voor vormontlening en versificatie. Slechts één beperking dringt zich op: de invloed van Ronsards poëzie schijnt mij zeer gering. De verzen die hiervoor geciteerd worden bevatten beelden die ons herhaaldelijk in 16de-eeuwse refreinenbundels tegemoet tredenGa naar voetnoot3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Duits humanismeIn IV, 35 is er sprake van ‘hooch-Duytsche’ voorbeelden. Een rechtstreekse ontlening uit het Duits werd nergens aangetroffen - evenmin trouwens als een der ‘Griecsche... Poëten’ van de titelpagina. - Vermits d'Heere spreekt over ‘auder...Ga naar voetnoot4 exempelaers’ (IV, 34) denkt hij wellicht aan de hoogachting die de Duitse humanisten koesterden voor hun moedertaal en haar oudere vormen (zie Aant. IV, 35). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke autoriteiten zijn ook nog:
Albertus Krantzius, Rerum Germanicarum historici clariss. Saxonia, Frankfurt 1621, p. 5 (ed. princ.: Keulen, 1520). ‘Quae utique lingua, si ad lucem veritatis res inspiciatur, sola seruat sinceritatem suae vocalitatis, vt verba omnia puro sono denuntiet, non inversa stridoribus, non contorta diphtongis...’ Wolfgang Lazius, De gentium aliquot migrationibus, sedibus fixis, reliquijs, linguarumque initijs & immutationibus ac dialectis, libri XII, Bazel, 1557, p. 71-72. ‘Porro quia de ueteri Prancorum idiomate nobis sermo incidit, Teutonicum illud fuisse... ita ab hodierna nostra Germanica lingua, iam non pura amplius, sed ex multis mixta, nonnihil alludere uidentur: non pauca eodem pene modo pronunciata erant, sed imitatione lingue latinae pulchre desinentia inflexa...’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Invloed der rederijkerskunst: de refreinenHet voorgaande kan de indruk wekken dat de invloed der rederijkers zeer zwak of zelfs onbestaande zou zijn. Niets is echter minder waar: de refreinen - de meest typische rederijkersvorm - beslaan niet minder dan 25 pagina's. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Thema'sVermaningen tot inkeer
LXIX (1556). De tweeëntwintigjarige rederijker waarschuwt ons tegen 's werelds ijdelheid aan de hand van bijbelse voorbeelden. LXXV (1562). Geroemd wordt het weerstaan aan slechte neigingen. Bijbelse en antieke citaten zijn op typische rederijkersmanier in elkaar gevlochten. LXXVI (1564) is een hevige aanval tegen gierigheid en schraapzucht. De moraliserende toon is nog steeds dezelfde, maar de schrijver laat merken dat hij in de loop der jaren heel wat wetenswaardigheden samengelezen heeft. Het refrein is opgesierd met talloze reminiscenties aan oudheid, bijbel, kerkvaders en humanisten; tevens is het voorzien van indrukwekkende marginalia.
Godsdienstige refreinen
LXXI ‘daer Prijs mede ghewonnen was’ is sterk christocentrisch. De gelovige ziel verschijnt als de bruid uit het Hooglied, de bruidegom is Christus, aan wie de titels van de Messias worden toegekend. In LXXVII, ‘Referein en lof vanden name Iesu’, wordt Christus geloofd in de voorafbeeldingen van zijn offer in het Oude Testament, evenals in de parafrasen van de Messias in het Nieuwe Testament. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee refreinen bezingen de Menswording. LXX, ‘Referein, daer Opperprijs mede ghewonnen was’, is één parafrase van de tekst in Lucas die Christus' geboorte verhaalt. De gevoelstoon overheerst met de onontbeerlijke vermaningen. Het refrein LXXII ‘ghesonden voor een Nieu-iaer, an M. Hubrecht Goltz, Schilder’ bezingt dezelfde gebeurtenis, met verwijzingen zowel naar de bijbel als naar een tweetal kerkvaders. Twee andere refreinen zijn gewijd aan de strijd tegen de wederdopers. LXXIII, ‘toegeschreuen den gheleerden en weerdighen heere mijn Heere den Proost van S. Pieters by Ghendt’, verdedigt de geldigheid van de kinderdoop en is voorzien van deugdelijke argumenten, die uitvoerig gestaafd worden met verwijzingen naar de bijbel. De marginalia bij de Prince veronderstellen een meer dan gewone kennis van de patristiek, die hoogstwaarschijnlijk stamt uit een concordantie in de welvoorziene bibliotheek der Sint-Pietersabdij. Het volgend refrein LXXIV verdedigt het geloofspunt dat Christus waarlijk mens is. Ook hier zijn citaten uit en verwijzingen naar bijbel en kerkvaders schering en inslag.
Didactisch betoog
LXXVIII is een lof van de schilderkunst, die geroemd wordt om haar oorsprong, nut en waardigheid. Ter staving worden de nodige gezaghebbende auteurs in margine geciteerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. VormontledingRijmschema's
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ketenrijm overheerst. LIX: zuiver gekruist schema. Waarschijnlijk gedicht voor het refreinfeest van 31 mei 1556, ingericht door ‘Den Bloeyenden Wijngaert’ te Berchem (Antw.) De ‘vrage’ luidde: Sweirels samblant is als drijfsant niet sonder Godt’Ga naar voetnoot1 Een aantal der mededingende refreinen werden opgenomen in de bundel van Jan de Bruyne, Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw .... (ed. K. Ruelens), Antwerpen, 1879-81, 3 dln., nr. CIX-CXXII. LXXIII en LXXIV bezitten hetzelfde rijmschema. In LXXIV telt de eerste strofe slechts 16 verzen, de overige telkens 17 regels; het vers met de eigenlijke belofte waarvan sprake is in v. 14, ontbreekt. LXXV is een antwoord op de ‘vrage’ voor het refreinfeest van de kamer ‘Mozes Doorn’ te 's-Hertogenbosch in 1562Ga naar voetnoot2. LXXIV werd wellicht opgestuurd voor de wedstrijd van ‘de Goudbloem’ te Antwerpen op 4 april 1564Ga naar voetnoot3. Drie gedichten van deze wedstrijd bij Jan de Bruyne, a.w., nr. XLIV, XLV, LXXXVI. In LXXVII aan de ‘Prince souuerain’ heeft de dichter zijn kundigheden ten toon gespreid: het refrein bezit het zuiver gekruist rijmschema en is tevens het enige in deze bundel dat in alle verzen onzuiver dubbel eindrijm vertoont. LXXVIII heeft zoals het vorige het zuiver gekruist rijmschema.
Lengte van de prince Van de tien refreinen zijn er zes met de voor die tijd gebruikelijke vorm: de prince is even lang als de vier voorafgaande strofen. De vier overige gedichten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben een kortere princeGa naar voetnoot1. Deze laatste vorm schijnt d'Heeres voorkeur genoten te hebben, want alle refreinen der eerste reeks waren onderworpen aan wedstrijdregels waarbij de prince dezelfde lengte moest hebben als de andere strofen: drie gedichten werden op touw gezet voor refreinfeesten, twee voor wedstrijden binnen de kamer (LXX en LXXI) en LXXVII, waarvan het zeer kunstig karakter uit het rijmschema blijkt, dankt zijn ontstaan vermoedelijk ook aan een speciale gelegenheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Geest van het werkDen Hof en Boomgaerd is een complex werk: oude en nieuwe vormen, middeleeuwse en moderne ideeën staan er gelijkwaardig naast elkaar. De invloed van het nieuwe, van de Renaissance, is het meest in het oog vallend. Alleen reeds het feit dat deze dichter zijn poëzie zelf uitgeeft is een symptoom voor een nieuwe houding, voor een sterk bewustzijn van het kunstenaarschap. Daarbij heeft hij zorg laten besteden aan zijn werk: het is een fraaie druk in klein octavo. De keurigheid ervan steekt schril af tegen het uitzicht van andere verzenbundels in de volkstaal uit dezelfde periode. Het boekje was dan ook niet voor het gewone volk bestemd. Lucas d'Heere achtte zich in de eerste plaats schilder en pas daarna dichter. Vandaar het hybridisch karakter van deze dichtbundel: de schilder kon zich enige Renaissance-ideeën toeëigenen, die de literator onmogelijk onder woorden kon brengen. Zijn miniem talent droeg daarbij steeds het stempel van de school waarin hij gevormd was, en die hij trouwens nooit zou verloochenen. In de opdracht aan Adolf van Bourgondië (IV) beroemt de schrijver zich op de goddelijke oorsprong der poëzie, maar hij vergeet evenmin de Gentse kamer ‘Jesus met der Balsemblomme’ te prijzen als instrument tot herwaardering en herleving van de volkstaal. ‘Den Temple van Cvpido’ kan men bezwaarlijk Renaissancepoëzie noemen, want reeds over het origineel luidt het oordeel van een hedendaags literatuurhistoricus: ‘Ce qui nous choque surtout, c'est l'emploi de ces allégories que le moyen age avait tant aimées..’Ga naar voetnoot2. Vlak voor de moderne oden stoten wij op een Paradoxa (VI) met als thema: veracht de aardse schoonheid! Zowel de bijbel als Plato worden ter staving aangevoerd. De oden zijn doorgaans vrij van middeleeuwse reminiscenties, maar de klassieke literatuur blijft samengebald in de eeuwenoude formule: ‘de Poëterie van Ouidio net, oft Virgilio bet’ (VII, 22-23). De epigrammen, gericht tot dames uit het Gentse patriciaat, zijn typische gelegenheidspoëzie. De speelsheid en vlotheid van de originele Franse stukken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezitten ze op verre na niet, maar retoricale zucht tot lering treft men er evenmin in aan. Merendeels zijn het hoofse groeten, min of meer sierlijk, en zeker oppervlakkig. In epigram XXV verzoekt Lucas RoseaneGa naar voetnoot1 - een Renaissancekunstenaar is aan het woord - haar werk te mogen publiceren. Waarom echter? ‘op dat ander v licht ooc meughen sien blijncken’ en ‘ten prise Gods’! (v. 19 en v. 21). De blasons (XXXVI en XXXVII) zijn uitgesponnen met zichtbaar rederijkerswelbehagen. De thema's der sonnetten zijn zeer verscheiden: het nut van oude penningen (XL), wereldse gezindheid van het lichaam (XLI), de schilderkunst (XLII, XLVII, XLIX), de treurige tijd (XLIII), ongemakken der liefde (XLIV), de huwelijkstrouw (XLVI, XLVIII), poëzie in de moedertaal (XLV), de ‘aurea mediocritas’ volgens Martialis (L). Drie der vijf epitafen zijn vertaald. De overige ademen een zeer sterke christelijke inspiratie. De overledene is (LII) ‘Spijse der wormen’ - hoe middeleeuws! - maar tevens geveld ‘deur Atropos rigeur’! De ‘amovrevse Zendbrieven’ zijn niet zozeer beïnvloed door de Renaissance, als wel door de toon van refreinen zoals wij die in andere bundels vinden. In de eerste ‘Zendbrief’ (LVI) wordt een ‘excellente gheleerde dochtere’ geroemd wegens haar bijbelstudie, om welke reden zij tot de muzen mag gerekend worden. In een ‘clachtighen Zendtbrief’ (LIX) draagt de minnaar nog steeds de zo middeleeuwse ‘leuerye uwer liefden’. Hybridische elementen ontbreken evenmin in LXIII: de elfjarige Adriaan vanden Kethulle, bedreven in de kunst van Cicero en Phoebus, die ‘Hercules wercken doet’ wordt eveneens vergeleken met Christus, ‘Diemen tsinen twaelf iaren bevant, Onder de Doctoren’! LXIV-LXVII zijn sterk gestempeld door de geest van Clément Marot. Uit de rederijkersproduktie zijn alleen ‘Refereinen int wise’ opgenomen. Als waarachtig rederijker achtte Lucas slechts deze groep de eer waardig gedrukt te worden. Iets kunnen ze ons nog leren: een - mogelijk - antwoord op de vraag naar d'Heeres religieuze gezindheid in die tijd. Vóór de publikatie van Rudelsheim in Oud-Holland werd d'Heere in 1565 nog als katholiek beschouwd. Het tegendeel is door Rudelsheim met kracht van argumenten bewezenGa naar voetnoot2. S.J. Lenselink onderzocht zeer grondig d'Heeres bronnen voor diens psalm-berijming van 1565. Zijn besluit: ‘De Heere's confessie in 1564...: een sterk naar het calvinisme neigende reformatorische gezindheid.’Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn conclusie is niet anders, maar in deze bundel kan men ook de evolutie in de gezindheid van Lucas d'Heere nagaan. Vooraf zij gezegd dat hij in 1558 nog overtuigd katholiek was. Rudelsheim, die d'Heeres overgang tot het calvinisme vroeger plaatst, meent dat het ‘Sonnette’ voor Pieter de Backere slechts een hulde is voor deze dominicaan als ‘algemeen geacht stadsgenoot’. Dit is zeer onwaarschijnlijk: De Backere was een scherp verdediger van het katholicisme en werd in 1560 inquisiteur! Evenmin kan ik met Rudelsheim instemmen, waar hij meent dat d'Heere in 1562 te Antwerpen dominee Wybo leerde kennen. In de rekening die Plantijn in dat jaar betaalde voor de platen bij een uitgave van J. Sambucus staat uitdrukkelijk: ‘Maistre Lucas d'hiere painctre demeurant a Guendt.’Ga naar voetnoot1 Het refrein LXXIII, opgedragen aan proost Temmerman, dateert uit 1559 of later. ‘Vanden Hane op den Esel’ (LXVII) in 1559 getuigt van een Erasmiaanse gezindheid: zowel hervormden (v. 41, 83, 93-96) als de katholieke clerus (v. 104-107) worden gegispt.
De latere refreinen wijzen op een gezindheid die naar de hervorming zweemt. Vooreerst een negatief argument: alleen de wederdopers worden aangevallen maar deze richting werd met vereende krachten bestookt door katholieken, lutheranen en calvinisten. Noch lutheranen, noch calvinisten worden in de refreinen bestreden. Tegen de wederdopers keert Lucas zich nog tijdens de Engelse ballingschapGa naar voetnoot2. De schrijver is zeer goed thuis in de Bijbel: hij bezit een meer dan gewone kennis van het Nieuwe Testament, en vooral van Paulus' brievenGa naar voetnoot3. Daarentegen zijn de citaten uit kerkvaders minder betrouwbaar. De refereinen zijn sterk christocentrisch. LXXVII werd geschreven toen d'Heere nog katholiek was: Maria heet ‘eeuwighe maeght ende moeder’ (v. 35). Toevallig bezit dit gedicht de meest retoricale kenmerken, zodat we het in de vroege periode zijner literaire activiteit mogen plaatsen. Nergens elders wordt Maria ‘Moeder Gods’ genoemdGa naar voetnoot4. Het geloof is bron van zaligheid; de menselijke natuur kan onmogelijk de hemelse zaligheid verwervenGa naar voetnoot5. De middelaarsrol van Christus staat op de voorgrond, nooit het middelaarschap der kerkGa naar voetnoot6. De enige Latijnse tekst (LXXIV, 43) stamt niet uit de Vulgaat. Nog interessanter is de houding van personen, die in deze bundel vermeld worden, tijdens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de godsdienstige beroerten. En hier blijkt onomstotelijk dat Lucas d'Heere in een op zijn minst genomen zeer progressistisch milieu verkeerde: de katholiek Adolf van Bourgondië (IV) reageerde te zwak tegen de hervormden. De heer van Wallebeke (XIV) diende onder Ryhove. Christoffel vander Beke (XVIII) werd verbannen. Antoon Utenhove van Ieper (XVI) was leider der geuzen in zijn stad. Pieter de Rijcke de Jonge (XLI) ageerde als een zeer actief calvinist. Joos Borluut (XLII) moest het land reeds verlaten in 1557 om godsdienstige redenen. Jan van Safle (XLIV) trad op de voorgrond als ouderling der calvinistische gemeente. Karel Utenhove (XLV): wederdoper, Jacob Weytens (XLIX): calvinist. De protestant Cornelius Grapheus (LI) had zich herroepen en leefde, althans uiterlijk, als goed katholiek. De familie vanden Kethulle (LXIII) was in Gentse dienst onder het bewind van Ryhove, een lid van dit geslacht. Tenslotte werd ook Willem vanden Bogaerde (LXXVII) voor Alva gedagvaard als calvinist. Lucas' calvinisme belette hem niet, in verbinding te blijven met katholieken. In het begin zijner Engelse ballingschap was hij fel tegen de ‘papisten’ gekant, maar later temperde hij zijn houdingGa naar voetnoot1. Zulke opvatting dreef hem regelrecht naar de partij van Oranje, die de bevrijding der Nederlanden stelde boven religieuze onenigheid. |
|