Den hof en boomgaerd der poësien
(1969)–Lucas de Heere– Auteursrechtelijk beschermdSlotsom: De kunstenaar Lucas d'HeereWas Lucas d'Heere een dichter? Reeds lang luidt het oordeel der literair-historici eenparig, dat het gehalte van d'Heeres literaire produktie uiterst gering is. Volgens Thieme-Becker is hij echter ‘mehr Dichter als Maler’Ga naar voetnoot2. In ieder geval bekleedt deze povere romanist en armzalige verzenmaker een niet onbelangrijke plaats in de Nederlandse literatuur der zestiende eeuw. Lucas d'Heere was een kunstenaar of, beter gezegd, hij bezat het zelfbewustzijn dat de Renaissancekunstenaar eigen was. Hij was een factor van betekenis in het intellectueel leven der Zuidelijke Nederlanden, vriend van edellieden, humanisten, kunstenaars en rederijkers, stichter van een schilderschool en eerste leermeester van Carel van Mander. Het gaat niet aan, nu een filippica tegen de kwaliteit van zijn verzen te schrijven: poëzie had voor hem slechts een socialeGa naar voetnoot3 functie; Den Hof en Boomgaerd bestaat uit gelegenheidspoëzie. Lucas was in de eerste plaats schilder, voortgekomen uit een lange rij schilders en beeldhouwers. Zijn dichterlijke gave beschouwde hij enkel als een dankbare toegift bij zijn schildertalent, als een instrument dat hij nodig had om in het adellijk milieu te schitteren. | |
[pagina XXVIII]
| |
Zowel in de opdracht aan Adolf van Bourgondië (IV) als in het refrein tot de Antwerpse Violieren (LXXVIII) laat de schilder uitschijnen dat voor hem Pictura de voornaamste bedrijvigheid is. Hierom is het des te merkwaardiger dat hij zijn eigen poëzie uitgaf en niet aarzelde die nieuwe Franse dichtvormen in de Nederlanden in te voeren. Deze middelaarsrol kunnen wij moeilijk overschatten. Jonker Jan van der Noot, onze eerste Renaissancist die uitsluitend literaire aspiraties bezat, bood zich pas tezelfdertijd op ons literair toneel aanGa naar voetnoot1. Lucas d'Heere was een man van karakter en begaafd met een flinke dosis gezond verstand; voor een eenmaal gekozen zaak heeft hij zich steeds ten volle ingezet, zo ook hier: de dichter heeft zijn - weliswaar zeer gering - literair talent in de nieuwe Franse vorm willen gieten. Het resultaat was niet zeer schitterend, maar welke leerschool had hij doorlopen? Als rederijker voelde hij zich wel verplicht zijn taal op te sieren met talloze leenwoorden, en de zinsconstructies hopeloos door elkaar te halen omwille van zijn ‘reghels mate’Ga naar voetnoot2. Bij de lezing van zijn verzen merkt men dadelijk dat de Nederlandse muze nog onwennig op haar cothurnen rondstrompelt. Het contrast tussen deze houterige verzen in ‘reghels mate’ en de refreinen is opvallend: Lucas d'Heere was een behoorlijk rederijker. Zijn refreinen zijn niet beter, maar ook niet slechter dan de produkten van zijn gildebroeders. Slechts weinig leenwoorden zijn uit rijmdwang aangewend, en de zinsbouw is heel wat vlotter dan in het eerste deel van de bundel. De opvatting, dat hij de refreinen in zijn jeugd dichtte, en ze later in de steek liet voor de Franse vormentaal, is verkeerd. Integendeel, zijn renaissancepoëzie bleef jeugdwerk. Het aanzien van Lucas d'Heeres schildertalent is ook sterk gedaald, en terecht! De te Gent bewaarde werken, evenals de twee schilderijen in Engeland geven ons geen al te hoge dunk van zijn vaardigheid op dit gebied. Daarentegen is zijn activiteit als ontwerper van kartons en als afbeelder van nationale klederdrachten wel opmerkelijk. Deze prestaties passen volkomen in het beeld van de man, op wie te Gent herhaaldelijk beroep werd gedaan als regelaar der openbare feestelijkheden. D'Heeres latere poëzie heeft nooit meer de levenslustige klank bezeten die zij vóór 1565 soms liet weerklinken. In 1568 reeds, in de ode ‘op de Visioenen van mijn Heere Vander Noot’Ga naar voetnoot3 heerst de waarschuwende didactisch-moraliserende toon der refreinen. De rol die Lucas d'Heere thans zal spelen in de hogere kringen, is niet meer die van een aangenaam causeur. Hij wordt ingeschakeld in het | |
[pagina XXIX]
| |
politiek raderwerk, dat Willem van Oranje moeizaam opbouwt tot bevrijding der zeventien provinciën van het vreemde juk. Met dit doel voor ogen pleegde de Gentse kunstenaar nog wel eens een vers ter ere van de Zwijger maar, hoewel deze poëzie minder onbeholpen is dan het jeugdwerk, blijft ze toch koud en gevoelloos. Evenzo bleef zijn prozawerk beperkt tot beschrijvingen van plechtige ontvangsten en het vertalen van een calvinistisch tractaat. Vermits de tijd om te strijden gekomen was, en Lucas d'Heere zich voor een eenmaal gekozen zaak steeds ten volle inzette, heeft de schilder-dichter in deze laatste jaren zowel het penseel als de lier kalm naast zich gelegd. |
|