Nederduytsche poëmata(1619)–Jan David Heemssen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Ode. Och veel te groote macht Heeft liefde, dien tyran, Want het en baet gheen wijcken, noch gheen vlieden, Voor die sijn stercke cracht Niet wederstaen en can, Noch hert, noch sin en heeft hem weyr te bieden. Als ick somtijds bedenck', En door 'tbemerck my crenck', Hoe dat hy steeckt, en brandt; in droeuer tale Seggh' ick, o hert onvroedt, Vertoeft niet, wat ghy doet, Vliedt hem dat hy u noyt en achterhale. Maer 'k en weet met wat mondt Den vleyer my terstondt Ontrent is, dat ick seggh', o hert ontbonden, Waerom is't, dat ghy sijt Ghevloden alsoo wijdt? Grijpt hem, dat hy ontvlie tot gheender stonden. Vorige Volgende