Pvb. Ovidii Nasonis Minne-kunst, gepast op d'Amsterdamsche vryagien: met noch andere minne-dichten ende mengel-dichten, alle nieu ende te voren niet gesien.

(1622)–Johan van Heemskerck– rechtenstatus



[pagina 334]
Ode. Geschreven in het Stam-Boeck van G.R. Doublet. DOublet, hoe derft ghy noch bestaen My met dit boeck te randen aen Om u een af-scheyt-dicht te schryven; Na dien dat my dit speuren doet Hoe dat ghy treckt te rugh u voet, En sonder my alhier wilt blyven? Ga naar margenoot+ En vreest ghy dan de Goden niet Die ghy dees plaets hebt toe-gewiet: De Goden, die eens sullen wreecken Dat ghy u trouwe vrient vergeet, En 's vriendschaps plicht met voeten treet, In u belofte dus te breecken. Helaes! ick had my in gebeelt, Een soete reys, een lieve weeld',
[pagina 335]
En stelde my nu al voor oogen De aengename wondertjes Die onder weegh met hondertjes In 't vruchtbaer Vranckrijck haer vertogen: En nu laet ghy my gaen alleen, En scheurt myn droeve ziel in tween Om u de helft te pant te laten: Niet eens in-dachtigh wat ick deed' Doen ick om uwent wil was reed' Om dese reys eerst aen te vaten. Wel, so 't niet anders wesen mach, En so gebooren is den dagh Die my sal van myn vriendt af-scheyden, Gunt my ten minsten dan dees' eer Van my, al was ick noch so veer Met u gedachten te geleyden.	margenoot+ ‘Alusio ad aram et anguibus, quam hoc inscriptione SACER EST LOCUS in ipse Libelli depingi curaverat, [...] elegantißimis [...], AMORI FIDEI ac AMICITI AE Dedicoverunt.