Pvb. Ovidii Nasonis Minne-kunst, gepast op d'Amsterdamsche vryagien: met noch andere minne-dichten ende mengel-dichten, alle nieu ende te voren niet gesien.(1622)–Johan van Heemskerck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 317] [p. 317] Horat: Carm: Lib: 2. Od. 2. & 3. Aen Iacob van Montfoort. MOntfoort houd altijd goeden moed In lyden en in tegenspoet, En matight weer u vrolijckheden Wanneer 't geluck u mede loopt, En heyl op heyl mildadigh hoopt, En wacht u van uyt 't spoor te treden. 't Sy dat ghy al u levens tijd Met sorgh en kommer angstigh slijt, En willens u geluck gaet derven: 't Sy dat ghy vrolyck en goets moets V selven soeckt te doen wat goets, Ghy moet, hoe dat ghy 't maeckt, eens sterven. [pagina 318] [p. 318] Daerom, terwijl 't u beuren mach So neemt somtijds een goeden dagh Van 't geen dat God u heeft gegeven: En van u overschot versiet Den geen die niet veel overschiet, Dit 's 't recht gebruyck van haev' en leven. Het gelt begraven onder d'aerd, Of in een duystre kist bewaert, Dat d'eygenaer niet derf gebruycken; Heeft niemand nut noch voordeel af, Ia 't dient den vreck maer tot een straf, Als hy daer door geen oogh kan luycken. Die zyn begeerten temt met re'en, En met zyn kleyntjen leeft te vre'en, Is rijcker, en heeft minder wroegen, Dan of hy al de dierb're schat [pagina 319] [p. 319] Van China en Peru besat, Met een gemoet niet om vernoegen. Het gelt en stopt geen giericheydt; En die veel heeft, noch meer verbeydt; Recht als die watersuchtigh quynen, Hoe datmen hun meer nats in stort, Hoe dat haer dorst noch grooter wort, Tot dat sy in haer sucht verdwynen. Woelt, draeft, en schraept het al by een, En zyt dan noch al niet te vreen, Koopt hoef aen hoef, bouwt huys by huysen, En pot u langh vergaerde gelt, Als 't al sal wesen wel getelt, Sult ghy uyt al u goet verhuysen. Ghy moeter af, u tijdt is uyt, De doodt wort door geen goet gestuyt, [pagina 320] [p. 320] En gaet te seecker in haer schieten. De vruchten van al u gesloof, Dat u gemaeckt heeft laf en loof, Die sal u erfgenaem genieten. Daer leyd niet aen, of ghy geweest Zijt over-rijck, en vande meest; Dan of ghy arm hebt moeten woonen In een verschoven kleyne hut, Naeuw voor de wind en 't weer beschut, De dood sal u noch hem verschoonen. Wy moeten alle dit pat heen, Dat niemand heeft te rug getreen, Ons' treck-korf word noyt rust gegeven, Na dat het rolletjen uyt-gaet, Van d'een wat vroegh van d'aer wat laet, Moet yeder scheyden uyt dit leven. Vorige Volgende