Rymkronyk van Jan van Heelu betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288
(1836)–Jan van Heelu– Auteursrechtvrij
[pagina *1]
| |
De beschrijving van den slag bij Woeringen in 1288 door Jan van Heelu, door R. van Breugel Douglas.Het afschrift van het handschrift der Rijmkronijk waarin deze slag beschreven werd, door Van Lom, den uitgever in 1726 van de Trophées du Brabant van Butkens, in eene kantteekening op het eerste deel van het ‘Supplement’ p. 146 vermeld als door den prelaat Butkens eigenhandig gemaakt te zijn en gebonden in het handschrift van het tweede deel der ‘Trophées’, vond ik onlangs werkelijk terug in het handschrift van dat deel, berustende in de verzameling van handschriften van Butkens onder den Heer Baron van Slingeland van Goidschalksoirt. Het handschrift van dit deel is getiteld ‘Livre dixieme’ etc. en op het titelblad staat onderaan: ‘L'on a adjoint une ancienne déscription de la célèbre Victoire obtenue par les Brabançons à Woeringe en l'an 1288, laquelle fut dediée à Madame Margarite d'Engleterre Duchesse de Brabant par f. Jean van Helu envers l'an 1295’. Het eigenhandig afschrift der Rijmkronijk is getiteld: ‘Description de la fameuse bataille de Woeringe ou Woerinck sur le Ryn en l'an 1288 par F. Jean van Heelu dict van Leeuwe en son vivant Chevalier de l'ordre Theutonique et Commandeur de Beckevoert dediée à Margarete d'Engleterre Duchesse de Brabant environ l'an -’. Daarop volgt deze aanteekening, geschreven met dezelfde hand | |
[pagina *2]
| |
als de voorafgaande woorden in cursief: geschreven wt den originelen boeck toegeeygent aen Vrou Margarete van Engeland (sic) weduweGa naar voetnoot1)) van Brabant door den voorss. autheur, welken boeck eertijds gevonden is onder menichvuldige pampieren berustende op den boterpot van den Stadhuyze van Brussel ende van daer is bewaerd geworden onder de boecken staende in 't collegie van de Heeren in een Scapray ende nu ('t welck te beklaegen is) gedemanueerd ende wech genomen, ende was geschreven in schoen wit parkament in folio gebouden in bert, de snede vergult ende de capitael verciert.’ Het begint met eene voorrede bevattende 592 verzen welke Willems, de uitgever dezer RijmkronijkGa naar voetnoot2) naar den Codex van Van Wijn, meende het werk te zijn van den afschrijver in het midden der 15e eeuw, en die hij daarom in eene bijlage uitgaf, doch die hieruit blijkt van Heelu zelven te zijn. De historische waarde van den inhoud daarvan, voor zoover daarin aangegeven worden de aanleidende oorzaken van dien oorlog en de erbarmelijke toestand van de landen tusschen Maas en Eijn, verkrijgt daardoor grooter belang, nu het vaststaat dat die feiten door een tijdgenoot in 1288 zijn vermeld en niet door eenen afschrijver in 1440 zijn aangegeven. Het bevat vs. 8270, hetwelk Willems in geen ander handschrift aantrof dan in dat van Verdussen, die het geput had ‘ex archivis Bruxellensis Urbis’ (zie Intr. p. 21), hetwelk, uit dezelfde authentieke bron als dat van Butkens ontsproten, dus de voorkeur had moeten verkrijgen boven dat van Van Wijn. Waarom Willems dit achtergesteld heeft blijkt niet. Het eindigt met hetzelfde vers als in de uitgave van Willems. De verzen beginnen niet, zooals in de uitgave van Willems, met kapitale letters; deze zijn alleen geplaatst voor de verzen waarmede een volzin begint. Er zijn overigens geen zinscheidingsteekens aangegeven. Het origineel had niet alleen versierde kapitale letters, maar schijnt ook geillustreerd te zijn geweest met de wapens en banieren | |
[pagina *3]
| |
der Vorsten en Edelen in dien strijd betrokken, althans vindt men die op den voorkant van het afschrift. Naast vs. 4202 vindt men zelfs het afbeeldsel van een walvisch en naast vs. 4350 en 6150 dat van den rolwagen waarop de standaard van den Bisschop van Keulen stond. In de uitgave van Willems zijn vele lezingen die, wat de spelling woorden aangaat, afwijken van het afschrift van Butkens, hetgeen vermoedelijk de origineele spelling aangeeft. Sommige veranderen zelfs den zin, b.v. van vers 655, gelezen bij Willems ‘Met-hilt,’ bij Butkens ‘niet-hielt.’ Eene vergelijking van het afschrift met de uitgave zou dus niet onbelangrijk zijn om de origineele spelling te kennen. Butkens heeft naast den tekst aanteekeningen gemaakt tot regt verstand van woorden, nadere aanduiding van personen of toelichting van zaken. Willems erkent dat het handschrift van Van Wijn, hetgeen hij zegt in het midden der 15e eeuw te zijn geschreven, wat den tekst aangaat fautief is, met ‘interpoliations hétéroclites et amplifications saugrénues - qu'il semble fort difficile de déméler ce qui est de l'auteur,’ hij houdt ‘les rédites, les délaïemens et les réflexions commentatives comme l'oeuvre du copiste.’ Het eerste moge juist zijn, doch zijne veronderstelling dat al het andere het werk van den afschrijver was, zou bij vergelijking blijken niet juist te zijn.
's Gravenhage, April 1871.
(Overgedrukt uit den Taal- en Letterbode). |
|