Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken
(1954)–F. van Heek– Auteursrechtelijk beschermdEen demografisch-sociologische studie van een geëmancipeerde minderheidsgroep
[pagina 14]
| |
II Beknopt overzicht van de ethische normen welke door de drie grootste Nederlandse kerkgenootschappen ten aanzien van het geboortevraagstuk worden gesteldInleidingZoals in het voorgaande is uiteengezet, ligt het niet in onze bedoeling om nader op de sociale ethiek in te gaan, die zich binnen de belangrijkste Nederlandse kerkgenootschappen ontwikkeld heeft betreffende het gebruik van conceptie verhinderende middelen. Een dergelijke studie ligt grotendeels buiten het arbeidsterrein van de socioloog. Wil men echter de gezindheid (‘attitude’) van de Nederlandse katholieken ten aanzien van het geboortevraagstuk bestuderen, dan dient men uiteraard in de eerste plaats kennis te nemen van de normen, welke de Katholieke Kerk dienaangaande stelt. Wij onthouden ons daarbij van een uitvoerige toelichting, doch verwijzen naar de geciteerde literatuur. Wel kwam het ons van belang voor een soortgelijk overzicht toe te voegen van de standpunten van de Nederlands-Hervormde Kerk en Gereformeerde Kerken. Het katholieke standpunt krijgt hierdoor meer reliëf. | |
De Rooms-Katholieke KerkDe moraaltheologische opvattingen der Katholieke Kerk ten aanzien van de verschillende vormen van geboorteregeling zijn volkomen duidelijk. De uitspraken van de Pausen op dit punt zijn zeer beslist en niet voor verschillende interpretatie vatbaar. Volgens katholiek standpunt is de voortplanting het hoofddoel van het huwelijk. In zijn bekende toespraak tot de vroedvrouwen verklaarde Paus Pius XII:Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 15]
| |
‘De waarheid is, dat het huwelijk als natuurlijke instelling door de wil van de Schepper niet als primair en diepste doel heeft de persoonlijke vervolmaking van de echtgenoten, maar het voortbrengen en opvoeden van nieuw leven. De andere doeleinden, hoezeer zij ook door de natuur mogen bedoeld zijn, staan niet op dezelfde lijn met dit primaire; nog minder staan zij er bóven, maar zij zijn er wezenlijk aan ondergeschikt. Dit geldt voor elk huwelijk, ook al blijft het onvruchtbaar.’ Dit standpunt heeft tot consequentie, dat het gebruik van conceptie verhinderende middelen moreel niet geoorloofd is. Paus Pius XI merkt dienaangaande op in de Encycliek ‘Casti Connubii’: ‘Maar geen enkele reden, ook niet de zwaarwichtigste, kan met de natuur en de zedelijkheid in overeenstemming brengen, wat in zichzelf tegennatuurlijk is. Daar nu de huwelijksdaad uiteraard gericht is op de voortbrenging van het kind, handelen dus zij, die bij het stellen ervan deze met opzet van haar natuurlijke kracht beroven, tegennatuurlijk en bedrijven zij iets, dat schandelijk en in zich onzedelijk is’Ga naar voetnoot1. Dit verbod is in latere Pauselijke toespraken steeds gehandhaafd. In dezelfde Encycliek wordt echter opgemerkt: ‘Ook mag men niet zeggen, dat die echtgenoten handelen tegen de orde der natuur, die op rechtmatige en natuurlijke wijze gebruik maken van hun recht, al kan daaruit om natuurlijke redenen van tijd, of door een andere onregelmatigheid, geen nieuw leven ontstaan’Ga naar voetnoot2. Behalve onthouding is volgens de katholieke moraaltheologie periodieke onthouding dus wèl, het gebruik van anticonceptionele middelen niet geoorloofd. Het gemaakte onderscheid tussen genoemde twee methoden berust op de opvatting, dat in het eerste geval van een natuurlijke omstandigheid gebruik gemaakt wordt, terwijl in het tweede een, naar de kerk meent, tegennatuurlijke ingreep plaatsvindtGa naar voetnoot3. De kerk keurt niet onder alle omstandigheden periodieke onthouding goed, maar aanvaardt deze volgens een der | |
[pagina 16]
| |
laatste uitspraken van de Paus wanneer hiervoor ernstige redenen, die met het belang van het gezin verband houden, aanwezig zijn. De Paus merkt ten aanzien van de voortplantingstaak op: ‘Van deze positieve prestatie kunnen, ook voor lange tijd, zelfs voor de gehele duur van het huwelijk, serieuze motieven ontheffen zoals men deze niet zelden vindt in de zgn. medische, eugenetische, economische en maatschappelijke indicatie’Ga naar voetnoot1. | |
De Ned. Hervormde kerkOmtrent het gebruik van conceptieverhinderende middelen heeft in de kring der Ned. Hervormden lange tijd grote onzekerheid en verdeeldheid geheerst. ‘De Protestants-Christelijke ethiek is terzake van het huwelijk nimmer eenstemmig geweest’ merkt Bloemhof opGa naar voetnoot2. Duidelijk hebben zich sedert de reformatie twee opvattingen omtrent het wezen van het huwelijk voorgedaan, n.l. die waarbij de gedachte van de procreatie overweegt en die waarbij wederzijdse hulp en bijstand tussen de echtgenoten op de voorgrond staat. Deze tegenstelling spitste zich toe toen de systematische conceptieregeling tegen het eind van de 19de eeuw ook in ons land meer en meer werd toegepast. Hoewel aanvankelijk - vooral in de orthodoxe groepen binnen de Ned. Hervormde Kerk - vele auteurs principieel tegen de aanwending van praeventieve middelen stelling namen, heeft zich in de loop van de laatste decennia in het grootste kerkgenootschap van ons land een sociale ethiek ontwikkeld, die genoemde wijze van geboorteregeling, mits in het belang van het gezin uitgeoefend, niet afwijst. Deze ontwikkeling der hervormde sociale ethiek is op duidelijke wijze onder woorden gebracht in het bekende Herderlijk Schrijven over het huwelijk, dat de Generale Synode in 1952 publiceerde. Wij citeren hieruit het gedeelteGa naar voetnoot3, dat voor ons onderwerp de belangrijkste uitspraak bevat. ‘Wanneer wij hier de overtuiging uitspreken, dat niet alleen onder bijzondere omstandigheden zwangerschap voorkomen mag worden, maar dat dit in de meeste huwelijken geregeld eis van gehoorzaamheid en plicht is, dan is dit geen tegemoetkoming aan de levensopvatting van hen, die in dit opzicht de weg van de minste weerstand willen gaan, maar een zaak van geloofsnuchterheid en liefde. Wij moeten er diep van doordrongen zijn, dat niet de methode of de middelen die aangewend worden, | |
[pagina 17]
| |
beslissend zijn, maar dat de achtergrond van waaruit een besluit genomen wordt, hier van doorslaggevende betekenis is. Wij weten van de gevaren, die hier dreigen. Op welk levensterrein worden wij echter niet in verzoeking gebracht? Wij leven in een zondige wereld en hebben dagelijks te strijden met de zwakheid van ons geloof. Zou deze strijd ons hier gespaard blijven? Erkennen wij, dat het gezin een gave van God is en de geboorte van nieuw leven berust in Zijn Hand, dan volgt daaruit, dat het aantal kinderen geen zaak van louter berekening mag zijn en evenmin van een besluit, dat eens en voor goed genomen wordt. De geloofshouding maakt dit onmogelijk. Evenzeer zou het onjuist zijn, wanneer de kerk bindende voorschriften over kindertal, de te volgen methode tot voorkoming van zwangerschap enz. zou willen geven. Dat zou in strijd zijn met de vrijheid, waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt en tekort doen aan de verantwoordelijkheid, die de gehuwden zelf dragen.’ De ontwikkeling van het geboorte-niveau van de Nederlands HervormdenGa naar voetnoot1 doet vermoeden, dat de gezindheid van de grote meerderheid der leden van de Nederlands Hervormde Kerk min of meer overeenstemt met de hierboven geciteerde sociaal-ethische normen, al blijkt tussen de Orthodox-Hervormde en Vrijzinnig-Hervormde gemeenten dikwijls nog een duidelijk waarneembaar verschil in geboorte-niveau te bestaan, in het bijzonder op het plattelandGa naar voetnoot2. | |
De Gereformeerde KerkenIn tegenstelling tot de Rooms-Katholieke en de Ned. Hervormde Kerk is in de geschriften uit de kring der Gereformeerde Kerken en andere gereformeerde kerkgenootschappen geen publicatie aan te wijzen, die een min of meer representatief beeld geeft der sociaalethische normen van genoemde groepen ten aanzien van het geboortevraagstuk. De Vos wijst er op, dat de oudere gereformeerde ethici - gelijk b.v. Geesink in zijn ‘Gereformeerde Ethiek’ - in het algemeen wat dit probleem betreft op het katholieke standpunt staan, al verdedigen zij hun zienswijze anders. Zij leggen vooral de nadruk op de norm, dat men niet in God's handelen mag ingrijpenGa naar voetnoot3. Bij latere auteurs is dikwijls een groot verschil van mening waar te nemen, waarbij valt te constateren, dat vooral na de tweede wereldoorlog het aantal gereformeerde auteurs toeneemt, welke het gebruik van anti-conceptionele middelen niet principieel afwijzen. | |
[pagina 18]
| |
In een rapport van één zelfde classis-vergadering der Gereformeerde Kerk (classis 's-Gravenhage), gehouden in 1935, nemen S.O. Los en K.J. Bult een zeer verschillend standpunt in. Los schrijft: ‘Het gebruik van anticonceptionele middelen ligt op de lijn van de zonde tegen het eerste gebod en het zesde gebod’Ga naar voetnoot1. Zijn mederapporteur Bult merkt hiertegenover op: ‘Wanneer zwangerschap levensgevaarlijke gevolgen voor de vrouw kan medebrengen en absolute onthouding boven de krachten van het echtpaar gaat, mag ook een Christen-medicus niet terugschrikken om te grijpen naar de meest efficiënte anticonceptionele middelen’Ga naar voetnoot2. Van belang is hier ook een zekere verandering van zienswijze, die bij Brillenburg Wurth is waar te nemen. In een in 1933 gehouden discussie achtte hij het gewenst degenen, die anticonceptionele middelen toepassen er op te wijzen ‘dat zij zich op een gevaarlijke weg bevinden. Zij zullen het nooit kunnen doen zonder een gedrukte conscientie. Wij moeten trachten de mensen op het standpunt te brengen, dat zij weer de onthouding gaan toepassen’Ga naar voetnoot3. In zijn later verschenen publicatie ‘Het Christelijk Leven’ neemt genoemde auteur een niet meer zo algemeen afwijzend standpunt in, maar wijst hier op de conscientie van man en vrouw. ‘Alles hangt daarom in het vraagstuk der anticonceptie er maar van af, of de motieven, waarom ze gezocht wordt voor God te verantwoorden zijn. Daarover zullen man en vrouw samen - vooral op dit laatste kan niet genoeg nadruk worden gelegd - na gelovig gebedsverkeer met God, met het heilige voornemen om niets anders te zullen doen, dan wat Hij van hen wil, tot zekerheid moeten komen. En zijn ze daarvan ten volle overtuigd, dan wordt nu de vraag van de weg, die ten behoeve van die anticonceptie ingeslagen moet worden, er een van secundaire betekenis’Ga naar voetnoot4. Tenslotte zij hier vermeld de visie van Van Dijk, die blijkens onderstaande uitlating nog gereserveerder staat tegenover kerkelijke normen ten aanzien van de geboortebeperkingGa naar voetnoot5. ‘Man en vrouw handhaven daarin kennelijk hun eigen verantwoordelijkheid en verwerken deze normen in de situatie van het eigen huwelijks- | |
[pagina 19]
| |
en gezinsleven, waarin met name ook de economische factor tot uiting komt. |
|