Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken
(1954)–F. van Heek– Auteursrechtelijk beschermdEen demografisch-sociologische studie van een geëmancipeerde minderheidsgroep
[pagina 1]
| |||||||||||||
I Inleiding en probleemstellingEen belangrijk aspect van een onopgelost probleemDudley Kirk merkt in zijn bekende demografische studie betreffende de Europese bevolkingsproblemen op:.... ‘The Netherlands is the exception to the rule of low birth-rates in Western Europe, an exception not yet adequately explained’Ga naar voetnoot1. Deze constatering staat niet alleen. Buitenlandse sociale onderzoekers hebben herhaaldelijk de wens geuit, dat de Nederlandse demografen en sociologen een volledig vergelijkend onderzoek zouden instellen naar de oorzaken van het relatief hoge geboorteniveau in ons land om aldus tot een analyse te komen van de economische en sociologische factoren, die vermoedelijk met dit verschijnsel verband houdenGa naar voetnoot2. Het is inderdaad opvallend, dat in Nederland zeer veel werk is verricht op het gebied der bevolkingsprognose, zonder dat echter een samenvattende sociologische studie plaatsvond betreffende de factoren, die onze bevolkingsgroei beïnvloedenGa naar voetnoot3. Wel is op dit gebied waardevol voorbereidend werk verricht, vooral door het Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk. Zo is aan de spectaculaire doch kortstondige stijging van het Nederlandse geboorte-niveau na de oorlog op deskundige wijze aandacht besteedGa naar voetnoot4. Ook zijn onderzoekingen ingesteld naar de opvattingen van ondertrouwde vrouwen omtrent de grootte van haar toekomstig gezinGa naar voetnoot5. | |||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||
Verder hebben enkele demografisch belangrijke factoren, hoofdzakelijk betrekking hebbend op de agrarische bedrijfsstructuur in ons land, sterk de aandacht getrokkenGa naar voetnoot1. Het valt echter op, dat een volledige sociologische analyse der overige factoren, in het bijzonder van de godsdienstfactor, ontbreekt. Op het congres van het Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk betreffende de gevolgen van de bevolkingsvermeerdering, werd deze vermeerdering nadrukkelijk als gegeven gesteld en de oorzaken van dit verschijnsel buiten beschouwing gelatenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||
van Nederland, heeft Groenman gegeven. Deze hypothese is door hem echter slechts in zeer beperkte mate aan de feiten getoetstGa naar voetnoot1. Aldus is het ter beschikking staande materiaal voor de studie van de Nederlandse bevolkingsgroei, hoeveel belangrijke detailstudies ook zijn verricht, nog zeer onvolledig gebleven. Dit is des te meer opvallend, daar juist de snelle toename van de Nederlandse bevolking de feitelijke drijfveer blijft voor de snelle industrialisering in ons land en de grote sociale veranderingen, die hiermede gepaard gaanGa naar voetnoot2. ‘Zolang zich geen grote wijzigingen in het bevolkingsverloop van Nederland voordoen, is het grondthema der industrialisatienota's nu en in de toekomst gegeven en rest onze economische bewindvoerders slechts de taak de variaties op dit thema te componeren’ merkt Kohnstamm terecht dienaangaande opGa naar voetnoot3. Dit alles maakt het bestuderen van enige tot nu toe verwaarloosde sociologische aspecten van de Nederlandse bevolkingsgroei in hoge mate gewenst. Als een zodanig aspect beschouwen wij het geboorteniveau der Nederlandse katholieken, welke groep ruim 38% van de bevolking van ons land uitmaakt en waarvan de huwelijksvruchtbaarheid die van de leden der drie andere grote Nederlandse naar kerkgenootschap gerangschikte bevolkingsgroepen (de gereformeerden, de N. Hervormden en de onkerkelijken) met resp. 13.6, 44.6 en 63.2 % overtreftGa naar voetnoot4. Ook een nader sociologisch onderzoek van het geboorte-niveau der gereformeerden en orthodox hervormden zou in dit verband van betekenis kunnen zijn. Bloemhof schreef een waardevolle sociaalethische studie betreffende dit onderwerpGa naar voetnoot5. | |||||||||||||
Waarom zo verwaarloosd?De verwaarlozing van de studie der oorzaken van het relatief hoge katholieke geboorte-niveau is een interessant object voor de sociologie | |||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||
van kennis en wetenschap. Zonder twijfel speelt hierbij het feit een rol, dat een dergelijk onderzoek onvermijdelijk een nadere analyse van de gezindheid der Nederlandse katholieken ten aanzien van het geboortevraagstuk met zich zou brengen. Wat de katholieke auteurs betreft, deze hebben voor zover ons bekend nooit een onderzoek gepubliceerd omtrent de sociologische factoren, die de beleving van de desbetreffende katholieke moraaltheologische normen in ons land beïnvloedenGa naar voetnoot1. Deze terughoudendheid der katholieke onderzoekers valt uiteraard te betreuren. Waar zij echter, vermoedelijk om principiële redenen, het door ons gestelde probleem aan niet-katholieke schrijvers overlaten, is het van belang de beweegredenen te onderzoeken, waarom laatstgenoemde groep auteurs tot nu toe dit onderwerp niet behandeld heeft. Naar het ons voorkomt, kunnen hier de volgende aspecten worden onderscheiden: | |||||||||||||
1. Het sentiments-aspectMen vreest door een studie van de katholieke gezindheid ten aanzien van het geboortevraagstuk de gevoelens van onze katholieke landgenoten te kwetsen. Deze opvatting sluit aan op het oordeel, dat Kane over zijn Amerikaanse katholieke geloofsgenoten velde: ‘Catholics, like most minorities, suffer from undue sensitivity. At times they scream when unhurt’Ga naar voetnoot2. Wij menen daarentegen, dat onze wat meer bezadigde en volledig geëmancipeerde katholieke landgenoten niet zo hypergevoelig zijn en zich door wetenschappelijke bestudering van het vermelde onderwerp niet gegriefd zullen achten. De welwillende wijze waarop ons door katholieke sociale onderzoekers en instellingen vele gegevens werden verschaft, versterkt dit vermoeden. | |||||||||||||
2. Het wetenschappelijk aspectDat het vraagstuk van het katholieke geboorte-niveau verwaarloosd is, kan vermoedelijk ook in verband worden gebracht met het feit, dat de daling van dit niveau zich in de laatste tientallen jaren in een wat sneller tempo heeft voltrokken dan bij andere bevolkingsgroepen in ons land. In verband hiermede zijn sommige sociale onderzoekers - gelijk van Dijk, wiens oordeel wij hierboven vermeldden - geneigd, de relatief grotere vruchtbaarheid der katholieken als een | |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
verschijnsel te beschouwen, dat binnen afzienbare tijd tot het verleden zal behoren. Wij zullen op deze zienswijze terugkomen. In deze inleiding zij hierover slechts het volgende opgemerkt. De eventuele toekomstige nivellering van het geboorte-niveau der Nederlandse katholieken met dat van andere bevolkingsgroepen - aangenomen dat deze nivellering binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden - neemt het vermoeden niet weg, dat de demografische situatie, zoals wij die thans kennen en in de eerste tientallen jaren zullen kennen, door het hogere katholieke geboorte-niveau in belangrijke mate zal worden beïnvloed. Vooral daar relatief hoge vruchtbaarheidscijfers uiteraard pas 15 tot 25 jaar na de periode waarop zij betrekking hebben, hun invloed op de sociale en economische situatie van het land ten volle doen gelden. Gezien dit alles komt het ons voor, dat het niet wetenschappelijk verantwoord is de sociologische analyse van het katholieke geboorte-niveau na te laten onder verwijzing naar het z.g. nivelleringsargument. | |||||||||||||
3. Het technisch-statistisch aspectTen dele is een vergelijkend onderzoek naar de oorzaken van het hogere katholieke geboorte-niveau vermoedelijk achterwege gebleven om redenen van technisch-statistische aard. Geenszins omdat in Nederland het noodzakelijke cijfermateriaal zou ontbreken. Het tegendeel is het geval. De Nederlandse demografische statistiek behoort ook wat betreft het verschaffen van gegevens omtrent de vruchtbaarheid der diverse godsdienstige groepen, tot de beste ter wereld. Echter het buitenlandse gepubliceerde materiaal is beperkt en voor vergelijking met Nederlandse gegevens dikwijls niet geschikt. Zo staan b.v. de geboorte- en vruchtbaarheidscijfers van Belgische en Duitse katholieke en niet-katholieke gemeenten, die aan ons land grenzen en uiteraard voor het desbetreffende onderzoek van veel betekenis zijn, in gepubliceerde vorm niet ter beschikking. Dergelijke moeilijkheden van technische aard maken een vertraging van het desbetreffende onderzoek enerzijds wel begrijpelijk, maar dienen anderzijds toch het researchwerk niet voor onbepaalde tijd op te houden. | |||||||||||||
Mythe en werkelijkheidDe bovenvermelde terughoudendheid der Nederlandse sociale onderzoekers moge begrijpelijk zijn, zij kan niettemin ongewenste gevolgen hebben. Een der ernstigste hiervan is, dat grove over- en onderschattingen van de betekenis van de godsdienstfactor voor onze bevolkingsgroei gemakkelijk kunnen ontstaan en leiden tot een | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
mythevorming, die onder bepaalde omstandigheden sociale spanningen tengevolge kan hebben. Men vergete hierbij niet, dat de belangstelling van het Nederlandse volk voor zijn bevolkingsprobleem groot is. In 1949 richtte het Nederlandse Instituut voor de Publieke Opinie de volgende vraag aan een representatieve groep van het Nederlandse volk: ‘Onlangs heeft Nederland 10 millioen inwoners gekregen. Vindt U dit gunstig of ongunstig voor ons land? Waarom?’ Bijna 58 % van de ondervraagden achtte een dergelijk aantal inwoners een ongunstig verschijnsel; 22 % was een tegengestelde mening toegedaan. De resterende 20 % had geen oordeelGa naar voetnoot1. Het Nederlandse volk acht dus vermoedelijk in overgrote meerderheid een verdere toename van het inwonertal van ons land ongewenst. Dit oordeel ging, gelijk de antwoorden der enquȇte toonden, met zorg omtrent de economische en sociale gevolgen van onze bevolkingstoename gepaard. Nu heeft Hornix er op gewezen, dat de frustratie en de zorgen der Nederlanders in de na-oorlogse jaren in de vorm van een soort van verplaatste agressie op minderheidsgroeperingen kunnen worden gericht, die geheel voor de huidige demografische situatie van ons land verantwoordelijk worden gesteldGa naar voetnoot2. De mogelijkheid van het ontstaan van dergelijke sociale spanningen zou uiteraard groter worden indien de tegenwoordige periode van betrekkelijke hoogconjunctuur door een tijdperk van bedrijfsslapte en werkloosheid zou worden gevolgd. Naar het ons voorkomt, zal onvoldoend wetenschappelijk onderzoek ten aanzien van de verhouding tussen godsdienst en bevolkingsgroei het ontstaan van dergelijke situaties slechts bevorderen. Indien b.v. ooit berekend zou zijn, hoe groot de bevolking in Nederland was geweest indien de katholieke bevolking haar geboorte-niveau gedurende de laatste halve eeuw aan dat der niet-katholieke bevolking zou hebben aangepastGa naar voetnoot3, dan zouden overdreven en fantastische voorstellingen van dit op zichzelf reeds niet geringe cijfer doelmatiger bestreden kunnen wordenGa naar voetnoot4. Anderzijds zou nader demografisch en sociologisch onderzoek over bovengenoemd onderwerp ook van nut kunnen zijn voor hen, die de betekenis van de godsdienstfactor voor de Nederlandse demo- | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
grafische verhoudingen buiten beschouwing laten of in twijfel trekkenGa naar voetnoot1. Wil men voorkomen, dat de publieke opinie in dit opzicht stuurloos heen en weer zwenkt tussen mateloze overdrijving en zorgeloze onderschatting, dan dient enige gedocumenteerde voorlichting niet achterwege te blijven. | |||||||||||||
Tijdelijke situatie en wetenschappelijke discussieEr zijn bepaalde perioden in een dichtbevolkt land gelijk het onze, waarin het quantitatieve bevolkingsvraagstuk grote belangstelling trekt, n.l. in tijdperken van laagconjunctuur, gepaard gaande met grote werkloosheid, en tijdens de jaren van incidenteel hoge geboortecijfers. Beide situaties hebben wij in de afgelopen decennia leren kennen. Economische depressie en conjuncturele werkloosheid deden zich voor in de dertiger jaren; een korte, doch grote en voor vele waarnemers beklemmende geboortestijging vond plaats direct na de beëindiging van de tweede wereldoorlog. Het komt ons voor, dat dergelijke perioden niet het gunstigst zijn voor een rustige wetenschappelijke discussie over een demografisch-sociologisch probleem, zoals in dit werk aan de orde wordt gesteld. De belangstelling is dan te zeer gericht op de tijdelijke uitzonderlijke situatie; een zekere emotionele spanning kan dan meer dan onder andere omstandigheden het oordeel vertroebelen. De tegenwoordige tijdsperiode biedt daarentegen een betere achtergrond voor een gedachtenwisseling over een moeilijk bevolkingsvraagstuk. De werkloosheid is tot een relatief zeer laag peil gedaald; de vruchtbaarheid van ons volk - hoewel zeer hoog voor West-Europese verhoudingen - nadert het vooroorlogse niveau. Tenslotte, al herinnert de toenemende emigratie ons aan het Nederlandse bevolkingsprobleem, het is aan twijfel onderhevig of thans van een acute overbevolking van ons land gesproken kan wordenGa naar voetnoot2. Het tijdstip is derhalve gunstig voor de studie van Nederlandse bevolkingsproblemen, die een zo groot mogelijke distantie van de onderzoeker vereisen, al zal het hem uiteraard nooit gelukken die objectiviteit te bereiken waarmede hij gaarne zijn onderzoek zou willen uitvoeren. | |||||||||||||
ProbleemstellingEen onderzoek, waarvan de wenselijkheid hierboven werd uiteengezet, vereist in hoge mate een duidelijke probleemstelling, opdat het niet zijn koers verliest en verwikkeld raakt in sociaal-ethische | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
en moraal-theologische discussies, die buiten het eigenlijke arbeidsterrein van de socioloog liggen. Wij zullen derhalve de te onderzoeken vraagstukken als volgt afbakenen:
Zoals uit bovenstaande probleemstelling blijkt, ligt het niet in onze bedoeling om vraagstukken op het gebied der sociale ethiek en sociale politiek zoals de voor- en nadelen van het gebruik van conceptie verhinderende middelen, of de gewenste afmetingen van kinderbijslagregelingen, in onze uiteenzetting te betrekken. Geenszins omdat wij deze problemen van weinig belang achten; evenmin omdat wij ons eigen standpunt dienaangaande zouden willen verzwijgen, doch omdat hun behandeling onvermijdelijk van het doel zou afleiden, dat wij ons in het voorgaande gesteld hebben. Het is uiteraard wel gewenst dat de lezer van deze studie ons standpunt betreffende bovengenoemde vraagstukken kent: | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
BegripsomschrijvingHet is noodzakelijk een korte omschrijving te geven van de begrippen, die in de titel van dit werk vermeld worden. Onder geboorte-niveau wordt door ons verstaan de mate waarin de desbetreffende groep zich voortplant. Gezien de aard van onze probleemstelling is de huwelijksvruchtbaarheid in dit verband een belangrijk gegeven, dat echter niet steeds ter beschikking staat. In dat geval dient het geboorte-niveau benaderd te worden met behulp van het vruchtbaarheidscijfer en ruwe geboortecijfer. Verschillen in geboorte-niveau, veroorzaakt door een eventueel later en minder frequent huwen, komen uiteraard slechts in de geboorte- en vruchtbaarheidscijfers tot uiting. Met het begrip Rooms-Katholieken worden door ons aangeduid zij die als zodanig in de door de overheid georganiseerde volkstellingen worden geregistreerd, overeenkomstig hun eigen opgave. Zo mogelijk worden door ons, indien ons hieromtrent gegevens ter beschikking staan, cijfers toegevoegd omtrent de deelname aan het kerkelijk leven (paschanten- en dominicantencijfers). Kortheidshalve spreken wij van katholieken en niet van Rooms-Katholieken, het principiële aspect van deze benamingen buiten beschouwing latend. In de ondertitel worden de Nederlandse katholieken door ons een geëmancipeerde minderheidsgroep genoemd. Hiermede wordt weergegeven, dat de godsdienstige, politieke en economische onderdrukking, welke de Nederlandse katholieken eertijds hebben ondergaan, beëindigd is. De eventuële sociologische en sociaal-psychologische nawerking van deze onderdrukking zal door ons onderzocht worden. | |||||||||||||
Benadering, methoden, loop van het onderzoekHet vraagstuk welke factoren het geboorte-niveau der Nederlandse katholieken doen dalen, is voor de theoretische sociologie niet het meest interessante probleem. Immers deze krachten, zoals industrialisering, verstedelijking, onkerkelijkheid, tekort aan woonruimte en ‘rationalisering’ der gezinsmentaliteit, zijn voor de Nederlandse katholieken geen andere dan die welke op andere Westerse bevolkingsgroepen hun invloed laten gelden. Zo is Myrdal's klassieke beschrijving van de oorzaken van de achteruitgang van het Zweedse geboorte-niveauGa naar voetnoot1 in wezen grotendeels ook van toepassing op de Nederlandse situatie, al is o.a. de intensiteit der ‘rationalisering’ der | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
gezinsmentaliteit in ons land geringer, zodat de daling der geboorten zich hier in veel minder sterke mate voordoet dan in ZwedenGa naar voetnoot1. De betekenis zowel als de krachtsverhouding van bovengenoemde factoren mogen voor iedere bevolkingsgroep verschillen en nader onderzoek wenselijk maken, dat hun onderlinge wisselwerking het tempo van de teruggang der geboorten in de Westerse wereld beheerst, is aan weinig twijfel onderhevig. Het belangrijkste vraagstuk uit theoretisch-sociologisch oogpunt met betrekking tot ons onderwerp is derhalve niet, welke factoren het katholieke geboorte-niveau doen dalen, maar veel meer, waarom of dit niveau - de laatste halve eeuw als één geheel beschouwd - langzamer gedaald is dan bij de andere Nederlandse bevolkingsgroepen en - gelijk wij hopen aan te tonen - bij groepen van min of meer gelijke godsdienstige en sociaal-economische structuur in het buitenland. Slechts met behulp van een dergelijke probleemstelling en benadering kan de wetenschappelijk bijzonder interessante demografische ontwikkeling van de Nederlandse katholieke bevolkingsgroep het duidelijkst gedemonstreerd en verklaard worden. Verder zij in dit verband gewezen op de toegepaste sociologie. Uiteraard heeft zij, gezien de noodzakelijke economische en sociale planning van ons land, de meeste belangstelling voor de vraag hoe het toekomstige katholieke geboorte-niveau zich zal ontwikkelen: of nivellering met het gemiddelde niveau der niet-katholieke bevolkingsgroepen zal plaatsvinden; en zo ja, in welk tempo dit verschijnsel zich zal voltrekken. Echter het bestuderen van het mogelijk verdwijnen der verschillen in geboorte-niveau tussen katholieken en niet-katholieken kan moeilijk doelmatig geschieden, indien men niet tevens de factoren heeft nagegaan, die bovengenoemde verschillen hebben doen ontstaan; d.w.z. alvorens over te gaan tot min of meer speculatieve toekomstbeschouwingen, dient men het verleden te bestuderen, soms zelfs het zeer verre verleden.
Een dergelijke benadering heeft in dit stadium van het onderzoek ook methodologische voordelen, daar de gebruikelijke sociologische werkwijze der enquȇte bij de studie van ons onderwerp slechts van beperkte betekenis kan zijn. Niet alleen omdat deze methode voor een niet-katholiek, bij een probleemstelling gelijk de onze, in Nederland practisch uitgesloten is bij een naar representativiteit strevend onderzoek, maar ook omdat men o.i. met behulp der enquȇte niet doordringt tot de kern van het vraagstuk, n.l. waarom de Neder- | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
landse katholieken gemiddeld een kindertal hebben, dat groter is dan van de overige bevolkingsgroepen in ons land. Zeer duidelijk komt het tekortschieten der enquȇte-methode in dit opzicht tot uiting in het reeds vermelde onderzoek van Mej. Diels naar de opvattingen van ondertrouwde vrouwen omtrent de grootte van haar toekomstig gezin. Zij schrijft betreffende de groep, die drie of meer kinderen wenst en waarbij de katholieken zeer sterk vertegenwoordigd zijn: ‘Bij het doorlezen van de opmerkingen valt het op, dat in deze groep, waar men niet naar een extra klein gezin verlangt, nagenoeg nimmer wordt getracht te verklaren waarom men de opgegeven gezinsgrootte het meest ideaal acht. Steeds wordt uiteengezet, waarom een groter gezin niet gewenst is’Ga naar voetnoot1. Zeer reëel worden hier door de Nederlandse sociologe, die zich het meest met het desbetreffende probleem heeft beziggehouden, de moeilijkheden voor de toepassing van de enquȇte-methode bij de bestudering van het door ons gestelde probleem getoond. Zeker, de motieven welke de gewenste maximum-grootte van het gezin beïnvloeden, worden dikwijls medegedeeld, gelijk economische moeilijkheden, tekort aan huisvesting, gezondheidstoestand, opleidingsmogelijkheden, enz. Dit is ook veelvuldig het geval bij de geënquêteerde katholieken in deze groep, al voegen zij dikwijls hieraan de opmerking toe, dat zij dit gewenste maximum wensen te handhaven onder inachtneming van de door hun kerk gestelde godsdienstige normen. Echter, zoals Mej. Diels opmerkt, de minimum grootte van het gewenste gezin wordt vrijwel nooit in de groep, die meer dan drie kinderen wenst, gemotiveerd. Wat dit minimum voor de door ons bestudeerde groep betreft, de Rooms-Katholieke Kerk schrijft niet als direct en algemeen gebod een bepaalde gezinsgrootte voorGa naar voetnoot2; wel verbiedt zij het gebruik van conceptieverhinderende middelen, welk verbod uiteraard de gemiddelde gezinsgrootte kan doen toenemen. Maar hoe zouden de Nederlandse Katholieke geënquêteerden zich rekenschap kunnen geven - aangenomen, dat zij dit zouden willen - van de vele maatschappelijke krachten, die de beleving van genoemde godsdienstige norm beïnvloeden? Wij denken hierbij aan de betekenis van enkele factoren, die wellicht specifiek voor deze groep gelden en die wij bij wijze van hypothese hier reeds noemen, zoals de wisselwerking van Calvinisme en Katholicisme, de onderdrukking der Nederlandse katholieken in het verleden, hun positie van sterke minderheid in het heden en hun tegenwoordig betrekkelijk gunstig tijdsperspectief. | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
Het ligt voor de hand, dat dergelijke factoren niet het meest doelmatig door middel van massale individuele ondervraging kunnen worden onderzocht. Hier is, althans in dit stadium van het sociaal onderzoek in ons land, een andere benadering noodzakelijk, waarbij o.a. aandacht geschonken dient te worden aan de invloed van het verleden en aan de betekenis van het toekomstbeeld. Een benadering, waarbij de sociologie in belangrijke mate gebruik dient te maken van het materiaal en de begrippen, welke de sociale geschiedenis en de sociale psychologie haar ter beschikking kunnen stellen.
Onze studie is op de volgende wijze ingedeeld: Vooraf gaan een tweetal inleidende, buiten het eigenlijke sociologische onderzoek staande hoofdstukken, waarvan het eerste de katholieke normen schetst inzake het geboortevraagstuk, vergeleken met die van de andere grote kerkgenootschappen in ons land; het tweede geeft een beknopt overzicht van de economische en sociologische aspecten der quantitatieve bevolkingsontwikkeling in Nederland en houdt zich aldus bezig met enige maatschappelijke consequenties van het relatief hoge Nederlandse geboorte-niveau. Daarna volgt een overzicht van de noodzakelijke demografische gegevens, waarbij de betekenis wordt nagegaan van het betrekkelijk hoge katholieke geboorte-niveau voor de totale Nederlandse bevolkingsgroei. De spirituele factoren, die de bevolkingsgroei der Nederlandse katholieken beïnvloeden, worden, voor zover de ons ter beschikking staande middelen dit veroorloven, afgewogen ten opzichte van enige andere geografische en sociaal-structurele krachten, die voor de differentiële vruchtbaarheid in ons land van belang zijn. Hierop volgt een vergelijking van het verschil in geboorte-niveau tussen katholieken en niet-katholieken in ons land met de onderlinge afwijking tussen deze groepen in het buitenland. Als alternatieve methode wordt aangewend een demografische studie van katholieke gebieden aan weerszijden van de Nederlandse Rijksgrens, waarvan de resultaten vergeleken worden met die van een dergelijk onderzoek van protestantse grensstreken. De demografische resultaten van deze onderzoekingen worden getoetst aan een uitvoerige sociaal-historische studie betreffende het ontstaan van een specifieke gezindheid der Nederlandse katholieken. Vervolgens wordt de demografische betekenis van het tijdsperspectief van de te onderzoeken groep aan de orde gesteld. Een overzicht betreffende de indicaties van een, in vergelijking met buitenlandse geloofsgenoten, sterk religieus élan en krachtige frontmentaliteitGa naar voetnoot1 der Nederlandse katho- | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
lieken sluit het betoog af, waarbij in het kader van onze probleemstelling vooral aan het demografisch aspect aandacht wordt geschonken. Het laatste hoofdstuk betreft een beschouwing omtrent de mogelijke toekomstige ontwikkeling van het katholieke geboorteniveau zowel als enige sociale problemen, die zich hierbij voordoen. | |||||||||||||
Ons onderzoek is slechts een verkenningHet vraagstuk, waarvan wij de wijze van behandeling in het voorgaande in beknopte vorm uiteengezet hebben, vereist benadering uit zo verschillende gebieden der sociale wetenschappen, dat het moeilijk door een enkele onderzoeker volledig kan worden bestudeerd en tot een oplossing gebracht. Wij pretenderen dan ook niet de door ons aan de orde gestelde problemen volledig te hebben behandeld; deze studie is slechts een verkenning ten dienste van later onderzoek. |
|