Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |
[pagina 231]
| |
XLIste lied.
| |
[pagina 232]
| |
2[regelnummer]
Ik roem uw' liefd' en uw gezag,
O Heiland! hoor mijn doffe klanken!
'k Heb al wat ik genieten mag,
Aan uw verlossend heil te danken:
Hadt Gij niet voor mijn' schuld voldaan,
Mijn God! waar was mijn' ziel gebleven?
'k Had eeuwig moeten buiten staan,
Verstoken van het zaligs leven!
3[regelnummer]
't Was, Heer! uw' liefde, doel en lust,
In mij Gods beeld weêr op te rigten,
En in mijn hart de zoete rust
Der zaal'ge hemelvreugd te stichten.
Eer 'k aanzijn had waart Gij bereid,
U, schuld'loos in mijn' schuld te mengen,
En mij, o Borg der zaligheid!
Tot uwen Vader weêr te brengen.
| |
[pagina 233]
| |
4[regelnummer]
Mijn' schuld heeft U aan 't kruis gehecht,
Bespot, gehoond en fel geslagen;
Heeft, lastrend', U al d'eer ontzegd,
Die G'eeuwig als Gods Zoon moest dragen;
Maar uwe liefde zag mij aan,
Zoo als G'een' petrus aan woudt staren,
Dien G'uit zijn' val weêr op deedt staan,
Ter wering zijner zielgevaren.
5[regelnummer]
Gij gaaft U, Heer! geheel aan mij;
Dit denkbeeld moet mijn' liesde sterken,
Opdat ik heilig leef als Gij,
Door 't heilgeloof, in pligt en werken:
O wat zou 't zijn zoo ik, o Heer!
Alleen bleef op uw lijden staren,
'k Zou dan geen' vruchten van uw' leer,
Tot heil voor mijne ziel, ontwaren.
| |
[pagina 234]
| |
6[regelnummer]
In uwe kracht is al mijn' kracht;
Mag 'k schuilen onder uwe vleug'len,
Dan zie ik al wat U veracht,
En lippen vol van smaad beteug'len.
O zaligheid! wat zoet genot!
Waarvan 't vooruitzigt mij kan streelen,
Dat 'k eens met U, mijn' Heer en God!
In zaal'ge heerschappij zal deelen.
7[regelnummer]
Nu stap ik vrolijk dankend' heen,
Op 't pad, bestrooid met rozenbladen;
En moet ik soms op doornen treên,
Zij zullen toch mijn' ziel niet schaden.
Gij hebt volbragt, o Heiland! ja
De balsem vloeid' uit uwe wonden;
'k Roep eeuwig uit: ‘Genaê! genaê!
Gij leedt en stierft voor al mijn zonden.
|
|