Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
[pagina 225]
| |
XLste lied.
| |
[pagina 226]
| |
Van den helvorst en zijn' magt,
Tot de hofslang, die in Eden
Ons deed vallen, was vertreden,
En Gij alles hadt volbragt.
3[regelnummer]
In de diepste smart gezonken,
Aan het moordhout vastgeklonken,
Waar men onze schuld op leest;
Afgefolterd in die banden,
Riept Gij: ‘In uw' liefdehanden,
Vader! geef ik mijnen geest!’
4[regelnummer]
Zoo hebt Gij, voor aller oogen,
Uw gezegend hoofd gebogen;
Leidet Gij uw leven af!
O, dit sterven was hier leven!
En een Godd'lijk wedergeven,
Daar uw' ziel voor ons zich gaf!
| |
[pagina 227]
| |
5[regelnummer]
Ja, uw dood deed d'aarde beven;
Gaf aan dooden kracht en leven;
Deed hen uit hunn' graven gaan:
't Voorhang scheurde, rotsen spleten;
Zulk een dood mogt sterven heeten;
Zulk een dood heeft God voldaan!
6[regelnummer]
O! die dood moest harten treffen!
Onze ziel tot U verheffen,
Gadelooze Levensbron!
Aard' en hemel zijn getuigen
Van uw liefd'rijk nederbuigen,
Toen uw dood den dood verwon.
7[regelnummer]
Eenmaal komen d'oogenblikken,
Dat onz' aller jongste snikken
Uit den zwakken boezem gaan;
Maar wie zou voor 't sterven vreezen,
| |
[pagina 228]
| |
Daar G'ons in uw' dood doet lezen:
Onze schulden zijn voldaan!
8[regelnummer]
O! hoe moesten onze harten,
Bij het denkbeeld uwer smarten,
Kloppen voor uw' dienst, uw' eer!
Daar wij op uw' zoendood staren,
Velt Gij onze zielsgevaren,
Groote Heiland! eeuwig neêr!
9[regelnummer]
Juichen, danken, biddend' knielen,
Zijn nu d'offers onzer zielen,
Daar Gij onze smart geneest;
Doe ons, in de doodsche banden,
Stervend' zeggen: in uw' handen,
Heiland! geven w'onzen geest.
|
|