Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 207]
| |
[pagina 209]
| |
XXXVIIste lied.
| |
[pagina 210]
| |
Al had U God, met zijne kracht,
In dezen nood, begeven;
Al hoorde 't helsche moordersrot,
Dat U, o Heer! bleef haten,
Uw' klagt: ‘Hoe ver, mijn God! mijn God!
Hebt Gij mij nu verlaten!’
't Vertrouwend hart, wat U verliet,
Bezweek in 't lijden niet.
3[regelnummer]
God bleef uw God, Gij riept nog: mijn!
Hoe ver van U geweken,
Al was U, in de bangste pijn,
Gods liefde niet gebleken;
Gij kleefdet God, uw' Vader, aan,
Al zaagt Gij 't licht verdwijnen:
Dat licht des heils moest eeuwig staan,
Om in ons hart te schijnen;
| |
[pagina 211]
| |
Zoo heeft uw' liefd', uw' trouw en kracht,
Ons weêr tot Hem gebragt.
4[regelnummer]
Tot Hem, die licht en leven is,
Door ons zoo snood verlaten,
Waardoor wij in de duisternis,
In doodsche schaduw zaten,
O Heiland! ja, zoo toondet Gij,
Dat niets U kon versagen,
Wat lijden heet, en lijden zij,
Hebt Gij als Borg gedragen;
Zoo bragt Gij ons, uw' naam ter eer',
Tot uwen Vader weêr!
5[regelnummer]
Maar, ach! wie zijn wij, Bron van heil!
Hoe moest uw leed ons treffen;
Uw liefde kent noch maat noch peil,
Och, doe ons dit beseffen!
| |
[pagina 212]
| |
Verdrijf uit onze ziel den nacht
Van ongeloof en zonden;
O Heilzon! geef ons licht en kracht!
Wij schuilen in uw' wonden;
Opdat wij steeds uw' liefde zien,
U eeuwig hulde biên!
6[regelnummer]
Gij weet, o Heiland! wat het zij,
Zijn' God, in smart, te missen;
In 't woên der helsche heerschappij,
Door dikke duisternissen,
Omringd te zijn; - och, zie ons aan
En blijf ons bij in 't lijden,
Als wij, op onze levensbaan,
Met dood en zonden strijden!
Opdat wij, in den bangsten nood,
U zien, zoo goed als groot!
|
|