Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
[pagina 203]
| |
XXXVIste lied.
| |
[pagina 204]
| |
2[regelnummer]
Hier hoord' een boeteling,
Op zijn geloovig smeeken,
Daar hij genaê ontving,
Uw schuldverzoenend spreken:
‘Gij zult met mij weldra,
Van 't smartvol Golgotha,
In 't zalig Eden wezen!’
Zoo deedt Gij aan uw kruis,
Ten spijt van 't helsch gespuis,
Des zondaars kwijtbrief lezen.
3[regelnummer]
Zoo bleeft G, o Levenszon!
Zelfs in de doodskim schijnen;
Uw hemelluister kon
Het nachtfloers doen verdwijnen,
Daar Gij 't geprangd gemoed,
Bij 't stroomen van uw bloed,
| |
[pagina 205]
| |
Schonkt onvergank'lijk leven;
Och! wil ook ons, in smart,
O Koning van ons hart!
Dien zielenbalsem geven!
4[regelnummer]
't Geloof zag hier de vlam
Der liefde, tot voldoening;
Den priester en het Lam,
Op 't outer der verzoening;
't Zag hoe Gij, uit uw leed,
Volmaaktheid schitt'ren deedt;
Den hemel blijdschap baardet;
't Zag, in uw smart, hoe Gij
Uw' kracht en heerschappij,
Als God en Heer, bewaardet.
5[regelnummer]
Wij knielen dankend' neêr;
Och! wil aan ons gedenken,
| |
[pagina 206]
| |
Daar wij ons hart, o Heer!
Aan U ootmoedig schenken!
Geef ons geloof en licht,
Om, met ons zielgezigt,
Steeds op uw kruis te staren;
Doe ons, in bangen strijd,
De magt der hel ten spijt,
Uw' liefdegloed ontwaren.
|
|