Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
[pagina 195]
| |
XXXVste lied.
| |
[pagina 196]
| |
2[regelnummer]
Daar zag zij nu haar wonderkind,
Dat z'onder 't hart mogt dragen,
Van God en Eng'len teêr bemind,
Door beulen folt'rend plagen,
Daar zag zij nu dien Heilgezant,
Die 't rijk des hemels had geplant,
Aan 't slavenhout geslagen!
3[regelnummer]
Daar zag zij davids Heer en Zoon,
Van wien al d'Eng'len zongen,
In Efrata, met Serafs-toon
En blijde hemel-tongen,
Dien Vredevorst, Im-ma-nu-ël,
Het heil der aard, de schrik der hel,
Met smart op smart doordrongen!
| |
[pagina 197]
| |
4[regelnummer]
Daar zag zij Hem, die wond'ren deed,
Aan dooden schonk het leven;
Die trouwe Redder in elks leed,
Als een' ellend'ling sneven;
Nu zag zij 't heiligst aangezigt,
Dat eertijds blonk in 't Godd'lijk licht,
Met lil-lend' bloed omgeven.
5[regelnummer]
Hier kon zij 't woord van simeon,
Gevoelen en be-sef-fen,
Hoe eens, bij deze levensbron,
Een zwaard haar ziel zou treffen;
Maar hier zag z' ook de wet voldoen,
Die d' ouderliesd' in 't hart wil voên,
En eeuwig blijft verheffen.
| |
[pagina 198]
| |
6[regelnummer]
Nu hoorde zij den liefdentoon
Van haren Al-be-hoeder;
Dat woord vol troost: ‘Vrouw! zie uw' Zoon!
O Zoon! zie uwe Moeder!’
Vloeid', als een balsem, in de smart
Van 't diepgewonde moederhart;
Schonk haar een' Zoon, een' Broeder.
7[regelnummer]
Wat bangen zucht het harte loost,
Daar 't jezus ziet gebonden,
De moede toch schonk moeden troost,
Goot o-lie in de wonden!
Hij, die aan 't kruishout was gehecht,
Bleef 's Vaders Zoon en 's Vaders knecht.
De boet'ling onzer zonden.
| |
[pagina 199]
| |
8[regelnummer]
Hier zag 't geloof de schuld geboet,
Waardoor onz' ouders treuren,
In jezus kruis en offerbloed;
Dat zondig handschrift scheuren:
Och leerden wij het heilig doel
Der liefdewet, vol rein gevoel,
Voor ons steeds waardig keuren!
9[regelnummer]
Maar, lieve Heiland! wie zijn wij,
Daar w'op uw' lief-de staren?
Die liefde moest gekruist, zoudt Gij
Ons eeuwig vrij verklaren;
Wij schreijen, ach! wij knielen, Heer!
Door 't heilgeloof, vol ootmoed neêr,
Om uw' genaê t'ontwaren.
| |
[pagina 200]
| |
10[regelnummer]
Vloei tot ons in, en geef ons kracht,
Om naar uw heil te streven,
Uw' hefdegloed, die 't leed verzacht,
Is 't leven van ons leven;
Bedek toch ons bevlekt gemoed,
Met uw verzoenend Midd'laarsbloed,
Om U al d'eer te geven.
|
|