Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
[pagina 127]
| |
XXIIIste lied.
| |
[pagina 128]
| |
En blijde lofgezangen;
Die heerschaar van Gods troon,
Deed d'aard den hemel-toon
Van 't Godd'lijk koorlied vangen!
3[regelnummer]
‘Geloofd zij God alöm!
In 't hoogste heiligdom;
Den vreê moet d'aarde dragen,
Nu adams nageslacht,
In deez' verlichten nacht,
Deelt in Gods welbehagen!’
4[regelnummer]
Dus juichte 't zalig Koor,
De luchtgewelven door,
Tot in het hof der hoven,
Om met dit nieuwe lied
Hem, die 't heelal gebiedt,
Voor zijnen troon te loven.
| |
[pagina 129]
| |
5[regelnummer]
Heft, Christ'nen! 't Feestlied aan,
Laat harp en citer slaan;
Juicht vrolijk, Jood! en Heiden!
Nu houdt geen middelmuur,
Noch vlammend offervuur,
Ons van elkaêr gescheiden.
6[regelnummer]
Nu is de zaligheid
Alöm ten toon gespreid,
Voor al de nageslachten;
Juich vrolijk, adams kroost!
Dit is de ware troost,
Dien Isrel bleef verwachten.
7[regelnummer]
Juich al wat adem heeft,
Nu onze Koning leeft,
Die eeuwig zal regeren;
Zijn zachte heerschappij,
| |
[pagina 130]
| |
Zal helsche dwing'landij
Aan zijnen voet verneêren.
8[regelnummer]
O aller Vad'ren wensch!
Gij werdt om ons een mensch,
Opdat G'ons vrij zoudt maken,
Door uw genaê en kracht,
Van 't snoer der helsche magt,
Dat Gij alleen kondt slaken.
9[regelnummer]
O Siöns Vorst en Heer!
Wij juichen, U ter eer',
In blijde feestgezangen;
Wil onzen dankb'ren lof,
Schoon nog geboeid aan 't stof,
In uwe gunst ontvangen.
|
|