Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
[pagina 133]
| |
XXIVste lied.
| |
[pagina 134]
| |
Naar jezus krib, waar zaligheid
Voor zondaars is beschoren.
2[regelnummer]
Dat d'aard, als 't Efratasche veld,
Weêrgalm' van juichend' danken,
En elk, tot eer van Siöns Held,
Verheff' deez' blijde klanken:
‘De Vredevorst, die d'aarde draagt,
Geboren uit den schoot der Maagd,
O wonder in elks oogen!
Omwonden als een weêrloos kind,
Van God en Eng'len teêr bemind,
Lag hier in 't stof gebogen!’
3[regelnummer]
Noch schaduwdienst, noch offervlam,
Komt Isrel meer te stade;
Nu leeft de spruit uit Jesses stam,
De Heilvorst vol genade;
| |
[pagina 135]
| |
Nu leeft de Vorst der eeuwigheid,
Die davids troon, met majesteit:
Weêr luister bij zal zetten;
Nu leeft het ware Vrouwezaad,
Dat, naar Gods eeuw'gen vrederaad,
De Hofslang zal verpletten.
4[regelnummer]
Nu gloord', in ons gezegend Hoofd,
De Godd'lijk schoone morgen;
Al wat de zond' ons had ontroofd,
Was in dien schat verborgen;
Nu mogen wij, in God verblijd,
Met psalmen, aan Hem toegewijd,
En dank'bre lofgezangen,
Verlossing uit ons treurig lot,
Gods Vaderliefd', en 't zoet genot
Der zaligheid ontvangen.
| |
[pagina 136]
| |
5[regelnummer]
O dierb're Heiland! Levensvorst!
O Schepper van uw' Moeder!
Fontein des heils voor zielendorst,
O eeuwig' Albehoeder!
Dat Jood en Heiden voor U kniel';
Verdrijf het duister hunner ziel,
Om, in uw' liefdetrekken,
Het welbehagend' Godd'lijk schoon,
En 't heil van uw' genadetroon,
Aan krib en kruis t'ontdekken!
|
|