Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
[pagina 97]
| |
XVIIIde lied.
| |
[pagina 98]
| |
2[regelnummer]
Ja, 't bloed van Gods gekruisten Zoon,
Is voor mijn' ziel de gloriekroon,
Genoegzaam tot voldoening;
Dat dierbaar bloed heeft al 't geweld
Der helsche magt, ter neêr geveld:
Dat bloed riep om verzoening.
Dat bloed geeft mij, in 's werelds kring,
Door 't heilgeloof, verzekering,
Wat mij hier moog' bejeeg'nen,
Dat God mijn God en Vader is,
Die mij, in 's werelds wildernis,
Door 't kruis zijns Zoons zal zeeg'nen. -
3[regelnummer]
Nu stap ik voort, naar 't heilig doel
Van God, in 't troostvol zoet gevoel
Van 't eeuwig zalig leven;
Dit uitzigt maakt mijn' ziel bereid,
| |
[pagina 99]
| |
Met teed're liefd' en dankbaarheid,
Aan Hem al d'eer te geven.
Wat druk of nood, wat jammerstand
Ik hier gevoel, in 't Vaderland
Der rust zal 't anders wezen;
Daar zal mijn oog geen traan ontvliên;
Maar vrolijk mijn' Verlosser zien,
Van alle smart genezen.
4[regelnummer]
Nu sla ik, uit de wereld - zee,
't Geloofs - oog op de hemel - reê,
In 't hobb'lend woên der baren;
Hoe ook mijn hulkje sling'ren moog',
'k Blijf in 't bereik van 't alziend' oog,
Te midden der gevaren.
Al zinkt mijn sterf'lijk deel in 't graf,
d'Onsterf' lijkheid droogt tranen af;
| |
[pagina 100]
| |
'k Zal, als een bloem, herleven,
Aan wie, door 't zonn'vuur afgemat,
Met dauw en regen mild bespat,
Is nieuwe kracht gegeven.
5[regelnummer]
Eens wordt de dood mijn trouwste vriend,
Die m'in de jongste sluim'ring dient,
Ter slaking mijner banden;
Hij zal mijn laatste leidsman zijn,
Die m'overvoert, uit deez' woestijn,
In 's Hemels lustwaranden.
Dan blinkt Gods majesteit mij aan;
'k Hoor 't lied der Serafs vrolijk slaan,
Met ongekende klanken;
Dan deel ik in het zoet genot,
Van mijn' Verlosser, Heer en God,
Om Hem volmaakt te danken!
|
|