Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
[pagina 91]
| |
XVIIde lied.
| |
[pagina 92]
| |
3[regelnummer]
Wie heeft in uwen raad gezeten,
Toen uwe hand den starrenboog
En werelddeelen heeft gemeten?
Die kennis gaat, bij 't geen wij weten,
Den wijsten sterveling te hoog!
4[regelnummer]
Gij zaagt ons eer wij 't licht ontvingen;
Uw alziend' oog aanschouwt, o Heer!
Het gansch gedrag der stervelingen;
Ja 't ziet, door al de hemelkringen,
Tot in den diepsten afgrond neêr.
5[regelnummer]
Gij weet de leiding der gedachten,
Waarheen de mensch zijn' schreden wendt:
Wat wij ooit willen of betrachten,
En wat ons immer staat te wachten,
Is U, o God! alleen bekend.
| |
[pagina 93]
| |
6[regelnummer]
Gij toch verzelt all' onze schreden,
Waar niemand is, o God! zijt Gij!
Het diepst verborgen overtreden,
Ziet Gij, door al de donkerheden,
Daar niets voor U in 't duister zij.
7[regelnummer]
Hoe moesten wij, daar G'onze daden,
Alwetend' God! volmaakt doorziet,
Omzigtig wand'len; en de paden
Der ondeugd vlieden, die ons schaden,
Om zoo te doen als Gij gebiedt.
8[regelnummer]
Alwetend God! och wil ons leeren,
Dat niets uw alziend oog ontgaat,
Opdat wij 't kwade van ons weren;
Het goede voor ons hart begeeren,
Dat Gij in alles gadeslaat.
| |
[pagina 94]
| |
9[regelnummer]
Gij weet all' onze zielsgebreken,
O God! leid ons op d'effen paên;
Zie, wat wij denken, doen, of spreken,
Daar wij van 't heilspoor zijn geweken,
In jezus bloed, ontfermend' aan.
|
|