Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
[pagina 57]
| |
XIde lied.
| |
[pagina 58]
| |
3[regelnummer]
Gods oog doorloopt het wereldrond,
Van d'allervroegsten ochtendstond,
Tot aan de slooping aller dingen;
Hij blijft, in grootheid en waardij,
In Almagt en in Heerschappij,
Onvatbaar voor de stervelingen.
4[regelnummer]
't Heeläl staat onder zijn gebied,
Het kleinst' ontgaat zijn' aandacht niet;
Wie kan zijn grootheid evenaren?
Door zulk een' God, zoo groot in magt,
Ben ik, ik sterv'ling voortgebragt,
Ja, zulk een' God blijft mij bewaren.
5[regelnummer]
Hoe blinkt uw luister als het licht,
O God! waar Gij uw' gangen rigt,
Doet Gij uw' grootheid zien en voelen;
Het bloedloos diertje vormdet Gij;
| |
[pagina 59]
| |
Uw groote daên bedwelmen mij,
Die als een worm in 't stof blijft woelen.
6[regelnummer]
Is 't grootheid, die een held verdient,
Daar hij zijn' vijand, als zijn' vriend,
De vrijheid schenkt na 't zegepralen;
Oneindig grooter zijt G', o God!
Die zondaars schenkt het zaligst lot,
En aanblikt met uw' liesdestralen.
7[regelnummer]
Voor schenders van uw rijksgeboôn,
Gaast Gij uw' teêrgeliefden Zoon
Ter kruisstraf over; - 't smartlijk lijden,
De dood van dien Immanuël,
Moest onze ziel van dood en hel,
Naar uw verheven doel, bevrijden.
8[regelnummer]
Hoe moest ik, die meer dan het stof
Besellen kan, tot uwen lof,
| |
[pagina 60]
| |
Voor U, mijn' grooten Maker, leven,
Och! trek mijn' ziel tot U, o Heer!
Dan geef ik ook uw' grootheid eer,
Die Gij betoont in 't schuldvergeven.
9[regelnummer]
Dan juich ik steeds, in U verblijd,
O God! die al mijn sterkte zijt,
Zoo groot in magt als mededoogen;
Die aan het stof, aan mij gedenkt,
Aan doemelingen alles schenkt;
Wie zou uw' grootheid niet verhoogen?
|
|