Kinderspelen, in leerzame gedichtjes(1837)–Johannes Hazeu Cornelisz.– Auteursrechtvrijin leerzame gedichtjes Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Touwtje springen. Bl. 36. Jansje. 't Touwtje springen kan mij streelen, O! dit spel kan niet vervelen, 's Morgens vroeg, en 's avonds laat; Honderd slagen kan ik springen: En daar onder dan nog zingen, Als men maar gestadig slaat. - Lotje. Ja, dat spel kan me ook behagen, Maar mijn adem kan 't niet dragen, 't Is zoo ras met mij gedaan; Naauw zes slagen afgesprongen, Worde ik moê, en dan gedrongen Weder uit de bogt te gaan. - [pagina 37] [p. 37] Lina. 't Is geen spel voor alle kindren, Borst en adem kunnen hindren, Voor gezonden is het goed; Ook moet men voorzigtig wezen, 't Springen heeft gevaar te vreezen, Als men 't onbedachtzaam doet. - Jansje. Eens, dat moet ik u verhalen, Sprong ik meer dan honderd malen In de bogten heen en weêr; Sterk bezweet, en toen gedronken, Glas bij glas maar ingeschonken, En ik viel als dood ter neêr. - Lina. Foei u! Jans! gij moest u schamen, Wie zou zulk vermaak betamen, Waar de dood uit volgen kan? - Zou 'k om roem te willen halen, Zulk eene eer zoo duur betalen? Lieve meid! ik beef er van. - [pagina 38] [p. 38] Mietje. ‘Kind!’ dus sprak onlangs mijn Vader, Mijn getrouwe vriend en rader, Dien ik immer volgen zal; ‘Hebt gij zin in 't Touwtje springen, Blijf bedaardheid voorbedingen, Zoo hoedt ge u voor ongeval!’ Spelen, die aan kindren voegen, Zijn dezulken, wier genoegen, Nimmer oorzaak zijn van smart; Wilde, losse en dartle spelen, Die vermoeijen of vervelen, Kwellen 't deugdbeminnend hart. - Vorige Volgende