Kinderspelen, in leerzame gedichtjes(1837)–Johannes Hazeu Cornelisz.– Auteursrechtvrijin leerzame gedichtjes Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Het hoepelen. Bl. 33. Mijn Hoepel, die veel moeite kost, Door een gestadig loopen, Heeft nimmer mij van werk verlost, 'k Moest evenwel hem koopen, Omdat hij tot ons spel behoort; Ik loop dus, spelend, met hem voort; Maar, ach! hoe schaadlijk is dit spel, Waardoor ik mij vermoei en kwel. - Men loopt zich moê, en buiten magt, Als dwaas en onbedreven, En doet men 't niet, kan niemand kracht Aan 't loopend hoepje geven. - Dan, 't is gewis, elk kiest het zijn', De een mint het ware, een ander schijn. Laat ieder in zijn keuze vrij, Ik min geen spel met slavernij. - [pagina 34] [p. 34] Ik, dit het spelen wel bemin, Verkies heel andre spellen, Die mij vermaken, naar mijn' zin, En 't ligchaam zoo niet kwellen; Het spel is voor de jeugd geschikt, Dat vreugd verspreidt, en 't hart verkwikt, Maar als het slaafsch of werklijk is, Wordt het een bron van droefenis. - De Hoepel voegt aan 't kinderspel, Maar dit kan mij niet baten; Elk kiest zijn doel, dat weet ik wel, 'k Wil liefst dit spel verlaten; Omdat het mij te veel vermoeit, Mijn bloed verhit, als of het gloeit; Wie vindt vermaken in zijn lot, Uit een te werklijk schijngenot? - Ik werp dus ras mijn' Hoepel neêr, En zal wat anders zoeken, Waardoor ik, onvermoeid, wat leer, 'k Begeef mij tot mijn boeken; [pagina 35] [p. 35] O! waartoe mij zoo afgesloofd, Door werklijk spel, dat niets belooft, De beste vreugd is zedigheid, Die 't hart voor ware deugd bereidt. Wat spel een kind zich waardig denkt, 'k Kan hem zoo veel niet geven Als leerlust, die genoegens schenkt Voor dit en 't volgend leven. - Het spel geeft, ja, een zoet genot, Maar 't leidt ons veeltijds af van God; Wie vroeg de ware wijsheid mint, Is een bevallig deugdzaam kind. - Vorige Volgende