Kinderspelen, in leerzame gedichtjes
(1837)–Johannes Hazeu Cornelisz.– Auteursrechtvrijin leerzame gedichtjes
[pagina 4]
| |
Willem.
Ja, ik weet het wel, vriend Klaasje!
In het knikkren zijt ge een baasje,
Maar gij schroomt ook 't kruipen
niet,
En dit kruipen doet mij vreezen,
Dat mijn moeder boos zal wezen,
Als ze op mijne kleedren ziet.
Klaasje.
‘Al dat kruipen en dat bukken,
Breekt het sterkste goed aan stukken,’
Zegt mijn moeder ook, sprak Klaas;
Maar, wie kan ooit knikkren leeren,
En steeds denken om zijn kleêren,
Zoo wordt ge in dit werk geen baas!
Willem.
'k Wil het knikkerspel beminnen,
Maar, mijne ouders gunst te winnen,
Is mij meer dan knikkren waard; -
Vuile kleedren, die mishagen,
Wil ik, voor dit spel, niet dragen,
Zie, uw broek is reeds vol aard'. -
| |
[pagina 5]
| |
Klaasje.
Ja, dat wil ik wel gelooven,
Maar ik kan mijn' lust niet dooven,
Om een baas te zijn in 't spel;
Want met kloppen, schuiren, vegen,
Worden kleedren schoon gekregen,
Dan is immers alles wel? -
Willem.
Wèl, - dat durf ik zoo niet zeggen,
Hoe gij dit mij uit wilt leggen,
't Blijft toch ouderliefde onwaard;
Wie zijn kleedren niet wil mijden,
Moet gewis kastijding lijden,
Die geen vreugd' maar onrust baart.
Klaasje.
Nu, 'k wil dan geen meester wezen,
In het knikkren, om te vreezen,
Dat ik vaak mijne ouders grief,
Neen: ik wil dan, met mijn spelen,
Liefst in hun genoegens deelen,
Want zij hebben mij ook lief. -
|
|