Verzamelde gedichten(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 293] [p. 293] aant. [Alles op deze wereld, steun me] Alles op deze wereld, steun me, houd me staande, steun mij! De lente is zo zacht, ze ligt zo zachtjes over de nacht, zij lost niets op, zij brengt me alleen maar in moeilijkheden. O, die lente, die maakt geen diepe, gemakkelijk te begrijpen indruk, die doet niets anders dan komen, en blijft bij me, tot ik het opgeef. Zo is de lente. O, alles op deze wereld! Kon ik je met mijn tranen maar een plezier doen, jij, die in zo verre landen zwerft. Jij. Twee ogenblikken van mijn jeugd heb je me gelukkig gemaakt, en je hebt de rijkdom van je leven in drie grote stemmingen over de balk gegooid. Maar ik heb niet eens tranen meer. Weet je nog, toen ik kwam, toen ik je kuste en weer weg wilde. Je draaide snel je hoofd om, en staarde me aan. Zo innig hield ik van je. Zo ben ik. Een bijl is vriendelijk en goed van zichzelf, daar zit geen vergif in. Een zelfmoordenaar kan er niks mee beginnen, niemand wordt er door geprikkeld. Hij kust alleen maar. Dan ontstaat er een rode mond, twee lippen openen zich waar de bijl kust. Zo is de bijl. En hiér klopt mijn hart voor hem. [pagina 294] [p. 294] aant. O, maar het leven is zo. De scheiding van jou, dat is eeuwig. zo is het leven. En er is er geen een, die het leven kan zonder dat hij van dwaasheden licht in het hoofd wordt, en niets dan raadsels verstaat. O, kom nu in het voorjaar, mijn trotse geliefde, en breng je bijl mee. Ik stel me op onder de sterren, en lik met mijn tong de bijl af. Zo ben ik. Zo is het leven. (Uit het fins. Onbekend dichter.) Vorige Volgende