Verzamelde gedichten(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Vier voorlopige gedichten 1. Cantilene voor mijn hond Ik heb een broeder die van vlinders leeft; Ik heb een moeder die geen hinder heeft Van duur of afstand. Er is geen pijn die mij bekend is, Er is geen trein die van cement is; De tuin der doden heeft een grenen deur En ik ben met de helm geboren. Geen huur of onderpand Houdt kinderen uit het koren Dat mak zijn boedel aan de vlinder geeft. Ik heb een zoon die op de duivel lijkt; Ik heb een loon dat op een stuiver prijkt Van drie per dosis; Er is geen pijn die ik versmaad heb, Noch taal met het karakter van een hoer. Er is geen gein die ik gehaat heb, Ik pruim de praxis voor geen moer. De wekker heeft zijn eigen luimen. Maar wie er boos is, Nooit ik, die ben om op te ruimen Als de kroon straks voor de duiven wijkt. Ik ben van water dat geen ander schenkt; Ik ken een pater die heel anders denkt [pagina 284] [p. 284] En blikken doden. Er is geen datum te verslapen, Droom en ochtend zijn als een agaat. Er is geen parel op te rapen, Mijn dochter doet verplicht spagaat, De nacht heeft duizend poten. Ik wil de mode Van het dwangbuis uitvergroten Tot Maarten mij zijn hele mantel schenkt. Ik zeg een woord dat uit zijn letters stinkt; Ik tel een moord die in zijn spetters blinkt Als brood en spelen; Er is geen oog dat transparant is, Afdronk, droesem zijn van eender smaak. Er is geen oom die thans galant is Want niemand heeft de sleutel van de zaak. De wereld staat op kiekjes. Wie loochent stelen Evenzeer als dank voor kliekjes Van een maal waar slechts gekwetter klinkt? Ik heb een tante die van slakken houdt; Ik ken een land dat traant van bakken zout En gure wolken. Er is een goud dat nul karaat is, De kloeke tucht is geel gekleurd. En elke ouder die paraat is Is, vloek en zucht, geheel verbeurd - Probleem is wie het maken. In dure volken Tiert een oedeem om in te maken Alsof je kranten in de akker vouwt. [pagina 285] [p. 285] aant. 2. Mardi gras Demon, engel, vakman, underdog, was al uw vredestichten dan bedrog? Heeft wie zijn bede zag verhoord de machtiging weer snel verstoord? Was soms het klokhuis van het woord medeplichtig aan zijn eigen moord? De danser op het slappe koord rouwt om de stofwolk in zijn zog van demon, engel, vakman, underdog- gevallen met hun allen. 3. De slang Zo de wereld eens een oksel had, Wou ik dat die in mijn kelder zat. Dan kietelde ik hem zo wreed Dat zij de kosmos onder scheet. Zo de rups nog ooit een vlinder wordt Krijgt ieder stuifmeel op zijn bord. Die kan men prakken tot puree, En men voelt zich als een rups tevree. Tempo, tempo, op uw fiets. Tempo, want het baat u niets: De Slang staat voor de deur. Zo de merel eens geen snavel had Was de poes al snel op het slechte pad. Zij werd dan pijnloos eeuwig als Jahweh, En daar vangt niemand merels mee. Tempo, tempo, op uw fiets. Tempo, want het baat u niets: De Slang staat voor de deur. [pagina 286] [p. 286] aant. 4. Wiegeliedje Jij met je weerloze kopje was je hart maar zo zwart als een dropje; dan wist je minstens aan den lijve wat op je netvlies zal beklijven van een leven als de nacht. Jij met je eerloze handje, was je nek maar zo lek als een mandje; dan hoefde je niet met listen de stille waarheid te betwisten dat leugen het geheugen stijft. Jij met je heerloze mondje, was je staar maar zo klaar als een klontje; dan had je door terug te keren de eindelijke gratie kunnen leren van het gesmade oppervlak. O, jij met je wangen van gember, je ogen van angst voor september, ons scheidt een lichte ruit die niet bestaat van het wederzijds geluid dat kiezels haat als krik van het gedender, geritsel en de hik naar sobere praat en lange blik. Jij met je meerloze lach, was je arm maar zo warm [pagina 287] [p. 287] aant. als je verwachting van de dag; want heus, je hebt geen keus dan bovenkomen en verdrinken tegelijk totdat je op der sterren stil gepinkel lijkt, en simultaan. Vorige Volgende