Verzamelde gedichten(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Twee wensgedichten II O, had het herinnerd worden Aan 't onverwachtse opvliegen van een merel Van onder de struik waarnaast de tuinstoel Neergezet wil worden, een fladderende vlek zwart Integer gedruis in anemonenavond, de avonden Met hazelnootsmaak en die zich vestigt in de oren Als watjes warme honing, Aan de gewezen geuren verder die uit kelken Van de beste ogenblikken steeds zijn opgestegen En die naderhand in speelse hinderlaag, als kleine Hiawatha en zijn zusje Zilverslang, roodbruin [pagina 249] [p. 249] aant. Mij hebben opgewacht, Aan dolfijnen die men uit de verte In kwartskleurig licht denkt te bespieden Als men tot zijn verbazing bemerkt er bovenop Te zitten en het zilte nat te klieven, en och, Hoe zondagsdieren lief & zielig De mond vertrokken, lieten trillen bij mijn hand Met oud brood, had die herinnering Mij toch maar koud gelaten. Dan had ik jouw gezicht - je bent nu dood, En je naam kom ik enkel nog bij toeval tegen In het Leerboek der Kosmografie of in Le Philosophie dans le Boudoir - wat beter Kunnen bedienen; met onverschilligheid, Mijn kaalgeschoren nichtje. Vorige Volgende