Verzamelde gedichten
(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermdUltimaAls glas, als ijs dat breekt en waar
een ster in springt, of zelfs als licht in ogen
dat wijkt en door 't doffe wit zich ziet vervangen,
neem afscheid, kind, en weet,
dat ooit er volgen zijn zal, jou, als 'n hinde
die sprongsgewijs je achterna
komt huppelen, 't parelgrijze veld over van 't stille,
en kristallen door de zon gekamd.
| |
[pagina 232]
| |
Eutopiumn.a.v. het schilderij ‘Black Horses’ van Anna Mary Robertson Moses. Bekijk het nou eens kwantitatief, - wat is
de dood dan helemaal?
Voor heel de hemel ligt het land,
transparant, met beide horizonten:
éen in ondenkbaar vroege verten, waar de hemel
opgaat in 't land; én hier op de heuvelrand
waarvan de grove kleur zo fascineert,
als roestend metaal, - 't einde, met 't begin
in frappante tegenstelling strikt bepaald.
Hier rezen, aristocratisch rillerig, doodsbleke berken,
zeven in getal; hun van versheid bijna eetbaar groen,
fijne, minutieuze spetjes van Gods penseel,
blijft zweven, deelt zich mee
aan 't dal; dwars waardóor gedraven nu
de rode hengst wacht van de hoop, en ademt -
of niet reeds dit rijdier, mét z'n ruitertjes, gezanten
uit een land van kinderen, kinderen uit 'n land,
geschonden als van berkeschors de prille, o zo stille
maagdelijkheid, gezonden, - al te zamen zweefden in
een ijle adem, een iele atmosfeer
van vrolijkheid en lente; o hoe reist
de vormelijke kleurenschat van 't voorjaar
heuvels op, hoe rust de simpele rivier,
in de aarde ingevouwen...
Kinderen aan 't einde van hun rit door dit
prinsheerlijk land, zonder omzien, - dralend,
zoals achter hen de huisjes, onder hen de hoeven
van hun wondrood wonderpaard te talmen staan,
éen moment: daar, op deze drempel
zijn twee zwarte paarden, majestueus en hatelijk.
Maar wees niet bevreesd: ook deze sterke beesten,
wreed, ontembaar, - in wat voor speelse
of desnoods bezeten galop, zie, stoeien zij,
| |
[pagina 233]
| |
in de laatste, stugge wei, als hei, en 't etherisch fluïdum
der lente snuiven; word je eens bewust, wat 't toch
een prutspaardjes zijn in deze lichte weelde...
Bekijk het eens kwantitatief, - wat is
de dood dan helemaal?
De kinderen zullen met een glimlach spelen,
en hun machtig paard
de sporen geven, - och aarde.
| |
AubadeNu is de nacht nabij
als de onderlip van orchideeën;
nu duikt, in steeds nieuwe klokhuizen van warmte en licht,
steeds dezelfde conducteur op.
Wijs vlug 't vogeltje,
dat voor 't eerst sinds duizend jaar
langs deze rots gestreken heeft,
timide als een klaproosblad.
Want de avond komt als een zeerover,
en privépersonen worden aan alle kanten
besprongen, aangeblaft, als hadden zij
een leren pak aan, was de wereld
een wedstrijd voor politiehonden.
Neem 't geval van éen, onder wiens ogen
de kobaltblauwe tinteling van ginder,
de nikkelen schakeringen van innerlijke rust
omslaan in, onherkenbare, dieper,
minder zuiver blauw, in ultramarijn -
en op de mosterdmorgens dat
| |
[pagina 234]
| |
de huishoudster van de hoogleraar
aarzelend het perron betreedt voor een ontmoeting,
komt ongevraagd een nieuwe zee aangolven,
een zee voor in een jeugdbeweging.
Hoe is zijn situatie? De periode
van het zeemanschap dacht ik voorbij.
Die is voorbij. Zijn taal
zal niet meer nautisch zijn.
Hij zal, gewillig bestanddeel van dit element
in nieuwe vrijheid met de taal der dieren spreken,
en, ingeval de ochtendhemel,
dweperig als de binnenzij van open oesters,
geen uitweg vrijlaat,
de taal der doden.
Kijk naar hem, als hij gevonden wordt,
voorover in het ijs gevroren, door wolven aangevreten,
en wordt herkend, verkoold en majesteitelijk
van coloriet, het haar een bundel slangen.
Bekijk hem, en als de verheugde ontzetting
om de Kroaten van de atmosfeer,
binnengedrongen in het vacuüm dat hij naliet,
is weggeëbd, zal 't duidelijk zijn,
in wat voor taal hij wilde spreken.
Zij zullen zich voorover buigen
en zijn zwaluwlippen kussen,
of hij een mens was.
|
|