Verzamelde gedichten(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] aant. [Met hun handen braken zij wit kokos kapot] voor J.B. Met hun handen braken zij wit kokos kapot en deelden het aan kinderen uit, waarbij, de rekels, ze schreeuwden van ‘Israël!’ in mijn oren, of ‘Nicolaas!’. Ik was namelijk eindelijk bij de uitverkoren kinderen, die je kunt kennen aan een huid van die van peulen, een stem als een lachende neger in een rokerig café - die het aannam en er erg blij mee was... - Te lang had ik moeten horen wat eens een zwerver zong: ‘In het land van boeren en burgers sta ik er buiten, en bij de buitenstaanders noemen ze me een hond.’ Die zwerver! Als rond een Brahmaan met oranje navel, ontstond rond hem al gauw een oploopje, van chicaneurs, hun broodwinning steeds gedachtig. Zijn ogen: kleurloos en saai als de poel des verderfs in de morgen - de morgen die zijn ogen open doet, roodomrand alsof hij er nog nooit een had dichtgedaan. Zijn zingen klonk als klagen... - Alles was ineens weer helder, goed en onuitsprekelijk. Ze waren aan 't vissen bij de sluis, de avond streek neer als een vlucht lijsters, verbaasd en teder. Aan de bomen stengelden wat blaren, lichtechtgeel, bewegelijk als aluminium vogelschrik, en stelden zo ter aarde besteld te worden uit, maar geen seizoen meer. Ik liep stil door de uren, met in mijn beide handen dit heuglijke bewijs van méer; ik kon weer beginnen. Vorige Volgende