Verzamelde gedichten(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende III. Daarna Toen Herman van der Wylle nu gezien had hoe het meisje, dat zo geel was als een boterbloem op modder, naar hem lachte na zijn lied beet hij met zijn boventanden op zijn onderlip en dacht: mijn maag strijkt met een gloeiend ijzer een spiraal als van Coltrane glad - - oranje lampen op een zwarte heuvel - wacht... pinksterbloemen, onwennig trillend als een meisje dat haar ogen half sluit. de lange vlekjes van haar glazuren huid zal ik besidderen met de vleugelslag van een alt-sax, met mijn keel geschroeid van gedronken stralen van de maan. die ik met de wolken achter mij zal laten, achter mij zal laten als een snelle saxofoon. bergbeken komen in vijvers uit, zo zal ik haar kussen [pagina 162] [p. 162] in het hooizaad van haar haar: de groene smaak van speeksel en van bloed uit mijn zorgzaam stukgeknaagde schouders. verborgen geborgen vergeven geboren En de nacht vergat zichzelf en de zon rees als een rode brulaap uit de grauwe schoot der straten en Herman liep met een vaartje door die stad, syncoperend met zijn linkervoet, bloemen boksten vanuit kraampjes onverwachte kleuren in zijn oog. Hij zag fabrieken zo klein dat ze door zijn oog naar binnen gleden, met hun bruine leden en hun langgerekte klank. Verende paarden als rubber zo rood met een bakkerskar vol brood, en dennen in een tuin, met zoveel streepjes als een brandenburgs concert. De wind buitelt als een forel onder de hemel door, rokken, wapperend om benen onzeker. Kerken barsten van de bidden- den men koopt eiharde ballonnen op 't plein. Horace Silver eet een boterham op een muurtje van het park. Bussen gieren als geile wolven door de straat, en bananen worden voor wat geld verkocht. Kerktorens staan als knipmessen in het land met raven aan onzichtbare touwtjes er omheen. Hij zag zonbeschilderd op het zonbeschilde water kleine bootjes met de rivier met moeite zoveel contact behoudend als het glijden van een trage schaats door het schraapsel op het ijs. Het gras stond bruisend langs het water van de - noordpool, noorderlicht - rivier boordevol met zand, met vissen en met schuiten met kajuiten tot de rand gevuld met vis. Kapiteins en fietsers op de brug schoven ieder op hun plaats voorbij. En dacht: [pagina 163] [p. 163] aant. ha! mijn buik spant als het voorstuk van een beige scooter ik duw de zandsteenmenigte uiteen, roof adem en gooi maagden in het water - plons - ik ren, ik fluit, ik bedenk het schitteren van kolengruis namelijk als suiker. Zware beelden ken ik maar schippers hun schip niet. Vogels vergeten hun eieren, met mijn blik - een scheermes van rubber - tast ik ze na. ik huiver als schuurde schuurpapier langs de randen van mijn tanden maar nu dan van genot. de scherpe felle rand van blik de schillen van een razende citroen. de gespannen huid van trommels een plat steentje ketsend op het strakke watervlak. stapvoets de muziek van oplettende trompetten, en ook de borsten van een vijftienjarig meisje. Herman van der Wylle haalde zo diep blauwe adem dat hij barstte, nee bijna. Edelstenen leggend op zijn ogen en van binnenuit zijn lippen kleurend als een postzegel bleef hij leven en ging dood. Vorige Volgende