Het uiterlijk van de Rolling Stones(1969)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Haydngedichten VIII (Symfonie 96, deel III) Steeds weer als zij dansen in hermetische salons, - allemaal! en niemand heeft het hart te gaan eer het dansen is gedaan, - doe ik wetend mee, sterker, ga ik voòr; wat als met langs mekaar gedreven bekkens ik eruit sla, feestelijk gedruis, vakkundig met klaaglijke bezonnenheid vermengd, is woord en wet, - en ieder wil. Neem me niet kwalijk, maar dan groeit in mij een wilde wens te lachen, hol en hel, als iemand die waanzinnig is tot in zijn blik, en in de open holte van mijn mond staat grauw - wat statig! - 't lang gebit op slierten slijm te lijken. - Er ploft een stilte neer, - een voile over de volière. Ik zal maar door de knieën knikken, gracieus, hand op de heup, lenig zoals dat in salondans past. Want - hoewel alle ogen me bekijken, zoals overdag de sterren ons fixeren, - niemand toch die erop let wat voor soort uitdrukking mijn gezicht vertoont, van glad genoegen als 'n zalm, dan wel van teder vrezen wat ik zo goed ken. Was ik maar alleen! Het vertrouwen is door mijn gebaar herademd en ik ontferm mij mijner. Al m'n vakkennis schakel ik in en zet richtlijnen uit voor festieve tijden en ogenblikken van bezinning voor het dansen, het kakelbonte gezelschapsspel in de hermetische, schitterend gekluisterde beslotenheid van deze salon, precies even groot als de wereld is. Vorige Volgende