Het uiterlijk van de Rolling Stones(1969)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Haydngedichten V (Symfonie 101, deel II) Onder ons gezegd, jongens, die Tijd, waarvan men zo hoog geneigd is op te geven, - een gure grijskop met een baard zo vaal als vlerken van een gier, een circus requisieten in de knoken: een schedel, een zandloper, waarin kameelgeel korrels hazepaadjes blijven kiezen, ongeacht welke dood erop volgt, - neem dit aan van mij, dat loopt allemaal zo'n vaart niet. Jullie moesten je nu maar 's rond de tafel scharen, schuimend van bolleblozend bier, en, dat wel, nu niet meteen luidruchtig, je vrolijk maken om de Tijd. Dan wil ook iedereen wel meedoen: van het meubilair tot de hertshoornen kiezen van het geluk - zolang jullie gearmd gezeten heen en weder deint, en straalt als het geneurie, waarvan je dan de glans omtrippelt, zolang is er geen vuiltje aan de huiselijke lucht. Alleen ík zal wel gaan staan. Geen baard heb ik in strengen als scheepskabel onder te verdelen, aangebracht gedurende de jaren dat mijn leeftijd op liep. Ik sta al, - hoog opgericht en uitgestrekt en strek mijn armen nu, verder, ik bereik de liezen van de zoldering, waar mijn arme polsen vastgespijkerd worden, en ja, in rode dikke tranen uitbarsten - alsof mijn harde vel tal van tongen uitstak, nu het bloedt; mijn hoofd vol haar, als erwtenrijs weerbarstig, knakt zoals er eeuwen lang steeds stelen zijn geknapt. Blijf maar neuriën, lieve kinderen - van het gezang. Vorige Volgende