Bosch & Bruegel(1968)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] VI ‘De terugkeer van de kudde’ De natuur bindt in. Als vilten vleermuisvleugels opgespannen domineert een kleurenduo het seizoen. Kaal & functioneel staan de leptosome bomen stil; rond hun houding - verstarde tragédiens - hangt hier & daar, 'n stofwolk na de start van paarden, de herinnering van 't kapsel van de zomer. Vanuit de diepten van de hemel dringt een blauw op dat zich tot het dagelijkse blauw verhoudt als dromen tot de slaap, en zijn invloed gelden laat, tot ìn het knapperige rijk van de gebronsde kleur. De natuur bindt in; de laatste dingen worden nu geregeld. De rivier is licht & kalm als glycerine; die wordt nu niet meer bevaren. Wacht, een kraaienoog kan aan zijn kraag, die week is, rul als een slakkenbuik die uit het huisje pruilt, nog wel 'n galg ontdekken; minuscuul kraaiepootje in de ooghoek van de avond. Een ander ziet daarnaast de wijnboer aan 't werk, stelt zich de vrede voor die met het avondeten in de boerderijen wordt bereid. Veelbetekenend betrekt het zwerk; de kudde koeien trekt af, wordt naar het dorp gedreven waar de stal slaapt. De hoeders hebben haast; de kleur van brood is hun domein. Zij willen thuis zijn vóór tegen 't magisch blauw die kleur het onderspit gedolven heeft. Thuis; de witte koe, het dromerige dier dat, laatste van de kudde, op de voorgrond is gekomen, wisselt een blik van verstand- houding met de buitenwereld van de vrijheid. Vorige Volgende