Snikken en grimlachjes(ca. 1906)–François Haverschmidt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] De zelfmoordenaar. In het diepst van het woud - 't Was al herfst en erg koud - Liep een heer in zijn eentje te dwalen. Och, zijn oog zag zoo dof! En zijn goed zat zoo slot! En hij tandknerste, als was hij aan 't malen. ‘Ha!’ dus riep hij verwoed, ‘'k Heb een addergebroed, Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!’ En hij sloeg op zijn jas, En hij trapte in een plas; 't Spattend slik had zijn boordjes bemorst schier. [pagina 50] [p. 50] En meteen zocht zijn blik Naar een eiketak, dik Genoeg om zijn lichaam te torsen. Daarna haalde hij een strop Uit zijn zak, hing zich op, En toen kon hij zich niet meer bemorsen. Het werd stil in het woud En wel tienmaal zoo koud, Want de wintertijd kwam. En intusschen Hing maar steeds aan zijn tak, Op zijn doode gemak, Die mijnheer, tot verbazing der musschen. En de winter vlood heen, Want de lente verscheen, Om opnieuw voor den zomer te wijken. Toen dan zwierf - 't was erg warm - Er een paar arm in arm Door het woud. Maar wat stond dát te kijken! [pagina 51] [p. 51] Want, terwijl het, zoo zacht Koozend, voortliep en dacht: Hier onder deez' eik is 't goed vrijen, Kwam een laars van den man, Die daar boven hing, van Zijn reeds lang verteerd linkerbeen glijen. ‘Al mijn leven! van waar Komt die laars?’ riep het paar, En werktuigelijk keek het naar boven. En daar zag het met schrik Dien mijnheer, eens zoo dik En nu tot een geraamte afgekloven. Op zijn grijnzenden kop Stond zijn hoed nog rechtop, Maar de rand was er af. Al zijn linnen Was gerafeld en grauw. Door een gat in zijn mouw Blikten mieren en wurmen en spinnen. [pagina 52] [p. 52] Zijn horloge stond stil, En één glas van zijn bril Was kapot en het ander beslagen. Op den rand van een zak Van zijn vest zat een slak, Een erg slijmerige slak, stil te knagen. In een wip was de lust Om te vrijen gebluscht Bij het paar. Zelfs geen woord dorst het spreken. 't Zag van schrik zóó spierwit Als een laken, wen dit Reeds een dag op het gras ligt te bleeken. 1852. Vorige Volgende