Snikken en grimlachjes(ca. 1906)–François Haverschmidt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Romancen. [pagina 35] [p. 35] Liefdewraak. ‘Ha! weet ge 't niet, wat kanker woedt In 't lang miskende hart, Als liefde 't vuur der wraak ontsteekt, En misdaad groeit uit smart!’ Zoo zong weleer de droeve luit Van wijlen van der Vliet. - Wie, die wat doet aan bellettrie, Kent zijn gedichten niet? - En, o, zijn luit had wel gelijk, Er is geen twijfel aan: Als 's jongelings liefde wordt gehoond, Dan steekt zij 't wraakvuur aan. [pagina 36] [p. 36] Dan slijpt ze in 't nachtlijk uur den dolk En plompt hem in de borst Van die haar trapte in 't aangezicht En haar miskennen dorst. Dan mengt zij heimlijk haar vergift En giet het in den strot Van die haar beê om wedermin Ontving met schimp en spot. Dan laadt ze in 't eenzaam haar geweer En schiet het op háár af, Die voor haar hitte en voor haar vuur Slechts koelheid wedergaf. Want 's jongelings hart is als van staal; Wel kan de hand der maagd Het buigen, maar die proeve zij Niet al te ver gewaagd. [pagina 37] [p. 37] Als zij lichtzinnig 't spel vervolgt, Vermetel d' uitslag tart, Dan springt het staal en graaft een wond In 't maagdelijke hart. Een dikke sneeuwlaag dekt den grond, Een wolkenlaag 't azuur; 't Vriest dertig graad, de wind blaast fel; 't Is 's nachts om twalef uur. Maar trots de koude en trots den nacht Staat op de Hoogewoerd Een jongling, vrij van oogopslag, Het hart door min beroerd. [pagina 38] [p. 38] Hij speelt op zijn gitaar en zingt, 't Oog op een raam gericht, Met een vrij goeden bariton Een teeder minnedicht. Hij zingt er eerst een in het Fransch, Genaamd: ‘le troubadour’, In acht coupletten, en 't refrein Luidt telkens: ‘Ah! l' amour!’ Vervolgens zingt hij een in 't Duitsch. Dat klinkt wel eens zoo schoon. 't Zijn nu geen luchte trillers meer; 't Is nu een sombre toon. Hij zingt van Thränen, Höllenschmerz, Van Sehnsucht, Grab en Tod, En weent zijn beide wangen nat En bei zijn oogen rood. [pagina 39] [p. 39] In 't Hollandsch zingt de jongling niet; Die taal is ongeschikt; Zij klinkt in de ooren van de min Zoo ruw en ongelikt. Maar, of hij Fransche trillers sla, Dan of hij weene en zucht' In 't Duitsch, hij merkt aan liefjes raam Geen licht op of gerucht. En of hij voor den tienden keer Zijn minnelied herhaal', Hij krijgt voor al zijn schoon gezang Geen teeken weer of taal. Dat wekt in 't eind des jonglings toorn; Zijn oogen schieten vuur, En aan zijn mond onstijgt de kreet: ‘Ha! dat betaalt ge duur!’ [pagina 40] [p. 40] En vol van wraak buigt hij zich neer, Pakt fluks een sneeuwbal saâm En werpt hem, paarsch van nijdigheid, Bij 't liefje door het raam; En keert met zijn gitaar in d' arm, En neuriet droef het lied: ‘Ha! weet ge 't niet, wat kanker woedt -’ Gemaakt door van der Vliet. 1850. Vorige Volgende