| |
Saturdag, 31 Augustus.
De morgen was schoon toen wij ontwaakten. Hoe heerlijk was het uitzigt van onze kamers op Nonnenwerth en het Zevengebergte met het stadje Honnef aan zijn voeten! Hoe aangenaam was het in den tuin te zitten van het logement en op den altijd afstroomenden Rijn neêr te zien. Na het ontbijt vermaakten zich daar de gasten, die er de waterkuur gebruikten, met allerlei spelletjes en wij keken in het lekker zonnetje naar de wel 900 voet lange houtvlotten die met een paar huisjes bebouwd en met menigte menschen bemand de rivier afdreven of naar de hagedissen die voortschoten langs den tuinmuur.
Om tien spoorden wij naar Mainz. Er ging niet anders dan een eerste klasse want het was een
| |
| |
sneltrein waarmeê wij reisden. De togt was dus duur, maar wij konden niet anders. Slechts een heer -die naar Carlsruhe moest- was bij ons in den wagen en gaf ons hier en daar aanwijzing van wat wij voorbij stoomden. De wagen was aller- plezierigst ingerigt ten gemakke der reizigers. Boven onze hoofden was gelegenheid om onze bagage te bergen (ook op de 2de klasse), waardoor men vrij is van den last dien soms in Holland de bagage veroorzaakt op het spoor. Daar wij op onze terugreis bijna dezelfde punten in de stoomboot passeerden -want de trein houdt zich meestal vlak langs de linker Rijnoever- wil ik deze bij de beschrijving van de terugreis opnoemen. Genoeg zij het te zeggen dat wij de volgende stations passeerden: Remagen, Sinzig, Brohl, Andernach, Neuwied, Coblentz, Stolzenfels, Boppard, St. Goar, Oberwesel, Bacharach, Bingerbrück en Bingen. Tussen St. Goar en Oberwesel passeerden wij drie tunnels.
Om één uur waren wij in de bondsvesting Mainz of Mentz. Zij ligt in het groothertogdom Hessen en is met een schipbrug aan Castel, aan den rechter Rijnoever verbonden. Nu waren wij 90 uren verwijderd van Amsterdam. In de vesting liggen Pruisische en Oostenrijksche soldaten. Gewoonlijk in vredestijd circa 8000 man. De Oostenrijkers met hun witte vechtjassen en de Pruissen met hunne Pickelhaüben
| |
| |
zien er mooi uit.
Wij wandelden de stad in langs den Dom naar het Guttenbergsplein, waar tegenover het fraaie Theater het standbeeld van Guttenberg staat, aan wien Duitschland de uitvinding der boekdrukkunst toeschrijft. Wij gingen zitten voor het fraaie Café de Paris en dronken een lekker glas Beiersch. Daarop wandelden wij verder, kochten bij een boekverkooper Delkeskamp's Panorama des Rheins, wisselden wat geld bij een geldwisselaar, den eenigste, bij wien wij teregt konden, -want zijn collega's waren Joden en het was Sabbath-, en wandelden voorts, langs de Thiermarkt met kazernes en lindeboomen en een fontein waarboven een kolom uit het voormalig paleis van Karel den groote te Ingelheim, naar het Kästrich een hoog gedeelte van de stad, dat in Nov. 1857 verwoest werd door een kruitontploffing. Men had er nu nieuwe straten gebouwd en een terras aangelegd vanwaar wij de gansche stad met de omstreken tot het Taunusgebergte konden overzien. Langs de schoone straat -die Grosse Bleiche- bereikten wij voorbij een fraaie fontein -Neubrunnen- het slotplein, waarop het voormalig Keurvorstelijk slot, en niet ver vandaar het groothertogelijk paleis. In het eerste fraaie paleis is een schoone verzameling oudheden, boeken, naturalia en schilderijen; doch wij hadden geen tijd om het te bezien. Na goed gegeten te hebben in het Café de Paris, bezagen wij nog vlugtig den antieken Dom en moesten
| |
| |
ons toen haasten om nog tijdig in de boot van ‘das Kölnische und Düsseldorfer Gesellschaft’ te komen. Onze kaart in Plantinga's reisboek wees ons een verkeerd punt als aanlegplaats. Na herhaald vragen wees men ons teregt en zoo kwamen wij nog op de boot even vóór dat de plank werd weggehaald. De boot was vol reizigers van alle natien en tongen waaronder een Amsterdamsch koopmannetje, Meyer, uit Beieren herkomstig, die zich spoedig met ons bezig hield, om 't een en ander te expliceren, en ook een Engelschman met zijne twee dochters die ons ergerde door zijn gekke kleeding en zijn onverzadelijke eetlust. De dochters waren uiterst familiaar met den Conducteur. Op het dek gezeten zagen wij den statigen Rijn, die allengs van Mainz af schooner en trotscher wordt, tot hij bij Bonn weêr meer eenvoudig en bijna eentoonig begint te worden. Eerst staken wij om 4 uur over naar Kastel en stoomden toen langs de eilandjes Peters-an en Ingelheimer-an naar Bieberich (rechts) de residentie van den hertog van Nassau, want aan de regterhand hadden wij dit hertogdom; aan de linker was Pruissen. Het hertogelijk slot ligt fraai aan den oever. Het is in renaissancestijl gebouwd (in 1706), met fraaie terrassen en tuinen. Van Bieberich ging het langs het eiland Schiersteinerau en de dorpen Schierstein (regts) en Niederwalluf
| |
| |
(regts), waar de Rheingau, het vaderland der beroemdste Rijnwijnen begint, voorts langs Ellfeld (r.) waarachter bij Kidrich zich de ruïne Scharfenstein op den Gräfenberg verheft; verder langs Erbach (r.) en drie eilandjes Sandau, Langwertherau en Rheinau, op welke laatste Lodewijk de vrome stierf; langs Nieder-Ingelheim (l.) met de puinen van Karel des grooten paleis en Hattenheim (r.) digt waarbij op den Strahlberg de Marksbrunner wast. Nu langs Oestrich (r.), Freiweinheim (l.), Mittelheim en Winkel (r.), met het eiland Winkeler-au; het slot Vollrath (r.), nog ongeschonden, den Johannisberg (r.) met het slot van dien naam, toebehoorende aan vorst Metternich (een flesch beste Johannisberger kost daar elf gulden); Geisenheim (r.) en Rothenberg daarachter, waar ook uitmuntende wijnen groeien; Gaulsheim (l.), Kempten (l.), Rüdesheim (r.) met oude torens en ruïnes en ouden heerlijken wijn (Berg en Hinterhaüser); Rochusberg met een kapel op de hoogte (l.), Bingen (l.) waar de Nahe in den Rijn valt. Over de Nahe is een oude brug (Drususbrug), nabij Bingen de ruïne Klopp. Tegenover Bingen ligt de schoone bergvlakte das Niederwald, toebehoorende aan den hertog van Nassau, met fraaie gezigtopunten en kunstmatige holen, ruïnes en een tempel. Bij Bingen wordt de Rhein eerst regt prachtig, het dal wordt smaller; de Rheingau eindigt en rotsen met burgten treden nader bij. Even voorbij de stad
| |
| |
staat op een eilandje de Mäuseturm, waar de sage vertelt dat bisschop Hatto van Maintz door de muizen werd opgegeten omdat hij zijn volk verhongeren liet. De toren is in 1856 vernieuwd. Daartegenover ligt Ehrenfels (r.) een ruïne. Zoo komt men in das Bingerloch een door rotsen vroeger gevaarlijke plaats. Een monument (l.) herinnert hoe in 1832 door het laten springen der rotsen de doorvaart verbeterd is. Verder heeft men (r.) Asmannshäusen met beroemden rooden wijn en (l.) Rheinstein, vroeger een roofslot door Rudolf van Habsburg verwoest, nu toebehoorende aan prins Frederik van Pruissen en door hem vernieuwd; de Klemenskerk (l.) door de prinses Frederik v. Pruissen hersteld tot burgtkapel; de ruïne Falkenburg (Reichenstein of Königstein)(l.), waar het woeste en schoone Morgenbach-thal begint; het dorp Frechlingshausen (l.) waarbij de ruïne Sooneck, hernieuwd door den prins van Pruissen; Nieder-Heimbach (l.) met de ruïnes van het klooster Fürstenthal en het slot Fürstenberg van prinses Frederik der Nederlanden; Lorch (r.) aan den ingang van het Wisperthal, en aan den voet van den Teufelsleiter of Kederich. Deze steile berg zou eens door een ridder te paard zijn bestegen om
| |
| |
zijn geliefde uit de hand haars ouders als loon te ontvangen. Een half uur in het romantische Wisperthal op begint bij de Kruiskapel het Sauerthal met de ruïnes Waldeck en Sauerberg, waar eenmaal Franz von Sickingen woonde. Bij Lorch ligt de ruïne Nollingen of Fürsteneck. Voorts passeerden wij Lorchhausen (r.), Bacharach (l.) met de ruïne Stahleck (vroeger de bakermat der graven van den Rijnpfalz, thans behoorende aan de koninginne-weduwe van Pruissen). In de stad is de de ruïne van de St. Wernerskerk. In den Rijn voor de stad een rots in den vorm van een altaar, Ara Bacchi naar men meent door de Romeinen genoemd, van daar de namm Bacharach. vervolgens kwamen wij aan de Pfalz of Pfalzgrafenstein, een kasteel op een eilandje in den Rijn, met vele torens. Hier zegt men pleegden de Pfalzgravinnen (en Duitsche keizerinnen) hare bevalling af te wachten. Er is in het slot een bron van zuiver water. Tegenover de Pfalz ligt Caub (r.) met de ruïne Gutenfels. Verder zagen wij Oberwesel (l.) met de ruïne Schönberg, toebehoorende aan prins Albrecht v. Pruissen. Daarvoorbij ziet men (l.) zeven rotsen in den Rijn, zijnde de zeven versteende dochters van den graaf van Schönberg (die sieben Jungfrauen). Hare versteening was loon voor hare ongevoeligheid.
Dan
| |
| |
bereikt men de Lurley (Loreley) een woeste rots, 420 vt. boven den Rijn, regts. Hier is de Rijn smal en diep. Boven op de rots woonde weleer de schoone toovernares die door haar gezang de schippers deed verpletteren op de rotsen, die even beneden de Lurley een gevaarlijke draaikolk (Strudel, Gewirre) vormen. (Heine bezong hare gevaarlijke schoonheid).
Het was reeds avond en schemerachtig toen wij hier kwamen. Nogtans konden wij -vooral nadat wij ook des morgens in het spoor deze rotsen hadden gezien- genoeg opmerken hoe heerlijk verheven de Rhein hier is. Er werden twee kanonnen op den voorsteven der boot afgestoken en de echo herhaalde den slag veelmalen in het gebergte. Door de Loreley wordt een tunnel geboord voor het spoor dat op den regteroever gemaakt wordt, van Rüdesheim naar Lahnstein.
Wij gingen langs St. Goarshausen (r.) met de ruïne Neu-Katzenbogen of der Katz, en daartegenover St.Goar (l.) met de bouwvallen van de vesting Rheinfels; voorts Welmich (r.) met de ruïne Thurnberg of de Maus; Eherenthal (r.), Hirzenach (l.), Nieder- en Ober-Kestert (r.). Salzig (l.), waartegenover (r.) de ruïnes Sternberg en Liebenstein, de Broeders genaamd, van welke vele legenden zijn. Twee broeders zouden hier elkaêr in een tweegevecht hebben gedood (Heine's Feindlichen Brüder). Verder Bornhofen (r.), Kamp (r.), Boppart (l.). Voorbij de stad buigt
| |
| |
de Rhein zich Zuid-Oostwaarts, en loopt voorbij Osterpei (r.) met het slot Liebeneck. Bij Ober- en Niederspei (l.) herneemt de Rijn zijn Noordelijke rigting. Tegenover Ob.Spei is de Dünkholder-brunnen. Dan gaat het voorbij Braubach (r.) waarboven de Marksburg ligt, nog ongeschonden, en een staats- gevangenis. Verderop ligt Rense (l.) en de Königstuhl, een in 1843 weer hersteld gebouw, waar de keurvorsten van Duitschland menigmaal onder den blooten hemel vergaderden om keizers te kiezen of te onttroonen, vrede te sluiten of oorlog te verklaren. Daartegenover (r.) ligt de Marienkapelle waar in 1400 keizer Wenzeslaus werd afgezet. Zoo komt men langs Oberlahnstein (r.) en Stolzenfels (l.). Dit schoone slot ligt 300 vt. boven den Rijn, boven het dorp Capellen. Het was het zomerverblijf van den overleden koning van Pruissen, die het liet herstellen in den tegenwoordigen staat (voor 350.000 thaler). Het moet er ook van binnen zeer schoon zijn.
Vlak er tegenover ligt Niederlahnstein aan den mond der Lahn. Van hier loopt een spoorweg naar het bad Ems. Aan den Zuidelijken oever der Lahn ligt op een steile rots de ruïne Lahneck, ten deele hersteld door den tegenwoordigen eigenaar. Aan de overzîj van het riviertje de ruïne van de Johanniskerk. Het eerste dorp dat aan de regterhand volgt, Horchheim,
| |
| |
is Pruissisch. Nassau's gebied is geeindigd. Dan heeft men het eiland Oberwerth (l.), Pfaffendorf (r.) en zoo komt men door de schipbrug, die Koblentz aan Ehrenbreitstein verbindt, te Koblenz (l.) aan.
Het was nu reeds vrij donker. De boot vuurde daarom weer tweemaal voordat wij aan de stad kwamen tot waarschuwing. De echo herhaalde het schot eenige malen. Het was in den avond op de boot wel wat frisch maar toch niet onaangenaam. Vooral toen eenige dames met elkaêr heel lief begonnen te zingen. Aangezien de boot dien avond (het was groot 9 uur) niet verder voer, moesten wij hier overnachten. Onze vriend Meyer recommandeerde ons zijn hôtel Anker, als vlak bij de boot staande. Het is niet zoo voornaam als Bellevue of Riese maar het was ons goed genoeg. Wij soepeerden er bij een flesch Grünhauser en gingen naar boven. Onze kamers zagen uit op het sterke Ehrenbreitstein, van welks top Helmers zeide dat elk den slangenloop van den Rijn ziet en de rivier begroet als bronaâr van Euroop. Wij gingen evenwel naar bed en sliepen als rozen.
|
|