| |
Woensdag 28 Augustus.
De zon scheen vrolijk toen wij wakker werden en beloofde ons een schoonen dag. Wij kleedden ons maar werden daarbij door een gar^j,con gewaarschuwd, dat wij ons haasten moesten dewijl de trein, waarmêe wij om zeven uur wilden vertrekken naar Pepinster, weldra op reis gaan zou. Wij volgden zijn raad snel op en zaten dus spoedig met holle magen in een vigilant die ons aan het Station bragt. Wij kwamen nog tijdig genoeg en nu ging het voorwaarts over een lange brug over de Maas (Pont du val-benoit) voorbij Chênée, ons onvergetelijk Chaudfontaine, het slot de la Rochette, Le Trooz, Nessonvaux, het kasteeltje Château de Masures (waar de vader van
| |
| |
Karel den groote Pepijn de kleine een jagtslot zou hebben gehad) naar Pepinster (aldus genoemd naar den Frankischen majordomus Pepijn). Wij passeerden minstens negen tunnels en 12 bruggen in dit traject van drie kwartieren. Men kan dus nagaan hoe bergachtig het oord is en welk een afwisselend uitzigt wij hadden.
De Vesdre biedt met haar kronkelenden en over steenen afstroomenden loop een onderhoudend tooneel. Te Pepinster hadden wij een half kwartier halt, eer de trein, die ons naar Spa zou brengen, afreed. Door het dal der Hoëgne loopt deze spoorweg, over de Stations Juslonville, Theux, en La Reid. Het landschap is heerlijk mooi. Wij merkten dit vooral ook des avonds op toen wij boven op onzen wagen gezeten veel beter uitzigt hadden. Bij Theux lag op de bergen een verwoest kasteel, Frankenberg of Franchimont.
Te Spa gearriveerd legden wij onze bagage in de Stations-wachtkamer en ontbeten daar. Aldus gesterkt wandelden wij door een fraaie laan naar het stadje, welke laan aan weêrszijden bebouwd is met Hôtels en Chambres et maisons garnies à louer voor de badgasten; alles heel lief en mooi van buiten. Aan den ingang van eene tweede fraaie laan (promenades de quatre- et de sept heures) begonnen wij de rotsen te bestijgen vanwaar wij een schoon uitzicht hadden
| |
| |
op de badplaats en den omtrek. Deze rotsen zijn geheel ingerigt voor wandelingen en overal vindt men rustbanken. Bij een klein huisje dronken wij limonade, en kuiijerden daarop, onder begunstiging van het heerlijkste weêr verder, tot wij, tusschen eenige buitentjes aan de helling der hoogten door, in Spa afdaalden. Wij bereikten weldra het pleintje midden in de stad, waar onder een kleine zuilentempel de Pouchonbron, de voornaamste bron der stad, ligt. De buste van Czaar Peter den groote die hier in 1717 eenigen tijd doorbragt staat er nevens. Het liep af en aan van allerlei lieden om uit de bron -het water bevat ijzerdeelen en heeft 8 graden warmte- te drinken. Een jonge vrouw vulde en spoelde de glazen waaruit men dronk. Men kon haar een fooi geven, of ook iets aan de armen in een daarbij geplaatste bus, maar noodzakelijk was het niet. Wij dronken ook elk een glas en vonden het niet onsmakelijk. De elegante dames die kwamen drinken gebruikten daarbij een glazen pijpje waarmede zij het water opzogen. Elegante dames en heeren, wij zagen ze hier wel! Om ze goed te bekijken namen wij na de kleine stad, die voor een groot deel uit badhotels enz. bestaat, te hebben doorgewandeld plaats voor de Redoute (Café de la Redoute), het zoogenaamde ‘Cürhaüs’ boven hetwelk de Speelzalen waren, op den hoek van het
| |
| |
pleintje en de voornaamste straat. Hier liep het onophoudelijk af en aan van troepjes heeren en dames in de sierlijkste kostumes en toiletten (de dames veelal met pluimen op hare Eleim flambard-hoedjes); velen reden te paard; anderen stuurden uit rijtuigjes hitten en paarden, waarbij de dames groote rijhandschoenen aanhadden. Om elf uur ving het spelen boven op de zaal aan. Wij gingen eens kijken. Twee in elkaar loopende fraaie zalen worden voor dit gevaarlijk werkje gebruikt. In de eerste waagt men bij de roulette, in de tweede werd met kaarten gespeeld en rouge of noir waren de kleuren die wonnen of verloren. Om de twee groene tafels zat het reeds vol. De croupiers, er waren aan elke tafel circa 6, haalden met groote handigheid met stokjes (die wel op bokken bij het billard geleken) het geld dat de spelers verloren naar zich toe; evensnel betaalden zij. Aan de roulette kon men 8 maal zooveel winnen als men inzette, maar dan moest men ook juist op het cijfer hebben gezet waarop de bal der roulette bleef liggen. Er was dus weinig kans op, waarom de meesten dan ook hun geld op 2 of op 4 aangrenzende nummers te gelijk zetten, waardoor hun winst evenwel tot op viermaal of tweemaal den inzet afdaalde. Bij de rouge-ou-noir tafel won men tweemaal den inzet, maar daar mogt men niet minder dan 5 frcs.
| |
| |
opzetten. Sommigen zetten goud op alsof het niets was. Het was een akelig gezicht, deze lieden (sommigen reeds hoogbejaard en afgeleefd) hartstogtelijk te zien winnen of verliezen. Wij hadden afgesproken een viertal vijffranks stukken te wagen, maar wij gevoelden ons zoo weinig thuis onder deze zwijgende en spelende lûi dat wij opstapten. Er mogt in de speelzalen niet gerookt noch gepraat noch iets gebruikt worden; en men legde zijn hoed en stok voor dat men binnentrad af. Het was er spelen, spelen, en anders niets.
Wij waren blij toen wij weer in Gods vrije natuur daarbuiten rondwandelen konden. Na onze wandeling aten wij in een deftige en dure Restauratie op het plein in de stad en zochten vervolgens de promenade de quatre heures, waar muziek werd gemaakt en waar de geheele beau-monde op stoeltjes zat of wandelde. Weer hadden wij hier gelegenheid om ons te verbazen over de mooie kleêren der dames en kinderen en ook der heeren, ofschoon men onder deze laatsten ook akelige saletjonkertjes, bijna heelemaal in het wit, zag. Er was ook een Janklaassenspel ten pleziere der kinderen en J.KL. kon hier ook zeer goed Hollandsch spreken. Overigens was zijn manier van doen evenals de oude, echte Janklaassens bij ons.
| |
| |
Om kwart over vier gingen wij weer op het spoor naar Pepinster en zaten er nu -zooals ik zeide- boven op, beschut door een ijzeren leuning. Het was er regt prettig en wij konden nu de bergen en de dalen nog veel beter bezien dan 's morgens. Te Pepinster wachtten wij een half uur tot de trein naar Aken van Luik kwam en toen ging het voorwaarts.
Wij reden over Ensival, Verviers, Dolhain, Herbesthal, Astanet, Ronheide naar Aken. Te Verviers nam een conducteur ons onze bagaadje af en niet dan te Aken kregen wij het terug. De togt voerde door verscheidenen tunnels, minstens tien, waaronder de laatste van meer dan 2200 voet (in twee minuten doorgestoomd). In de tunnels is het pikdonker maar er brandt een flaauw licht in de wagens, zoodat de reizigers elkaêr kunnen zien. In een der tunnels zagen wij bij fakkellicht eenig werkvolk bezig aan de muren te arbeiden, 't geen in 't voorbij vliegen een wonderlijk schouwspel was. Het landschap waar men doorrijdt is schoon en afwisselend. Tusschen de rotsen zagen wij een menigte fabrieken, vooral bij Verviers. Bij Dolhain lag op een hoogte het overschot van de voormalige stad en het slot Limburg, dat in 1675 door Lodewijk XIV verwoest werd. Voorbij Dolhain reden wij over
| |
| |
de Belgische grenzen en rolden toen weldra een groote brug over, die door het Göhl-thal loopt en op 17 dubbele bogen rust (Geul-viaduct). Te Aken aangekomen om groot 7 uur lieten wij ons met een vigilant brengen naar het Hôtel Hoyer, nadat de douanen eerst ons goedje hadden nagezien en goedbevonden. Zij vroegen ook geen pas maar waren wat scherper in het nasnuffelen dan de commiezen te Essen waren geweest.
Het Hôtel Hoyer bood ons geschikte kamers. Wij begonnen met een wandeling te doen in de stad, maar, daar wij geen plattegrond van de groote badplaats hadden, dreigden wij te gaan dwalen. Wij vroegen een paar mannen den weg. Een hunner bood zich aan om ons te vergezellen. Hij bragt ons in een paar der fraaiste winkelstraten, bij het theater, dat zeer groot is, en bij den Dom of de Munsterkerk. Hij wees ons aan de deur van den hoofdingang, die van brons is uit den tijd van Karel den groote, een knop in den vorm van een leeuwenkop in welks muil men met den vinger een hard en los voorwerp kan voelen. Ik geloof dat hij zeide dat het goud was en dat niemand het er uit krijgen kan. Dit laatste wilden wij gaarne gelooven nadat wij het hadden beproefd. Dit stuk zou de ziel verbeelden van een wolf waarvan wij het bronzen beeld zagen ter regterzîj van de deur. De sage
| |
| |
wist daaromtrent te verhalen, dat toen de Dom in 804 voltooid was en ingewijd zou worden de duivel gecontracteerd had dat hij de ziel zou krijgen van de eerste die het gebouw binnentrad. Men joeg toen een wolf (of wolvin) door de poort en de duivel pakte dezen de ziel af! Nog is er een gat in den bronzen wolf waardoor de ziel door den gefopten droes zou zijn uitgehaald.
Onze gids maakte onder het wandelen zich aan ons bekend als stalhouder en hij bood aan om ons den volgenden morgen vóór ons vertrek naar Keulen in een geschikt rijtuig Aken en omstreken te laten zien. Wij vonden het goed, en keerden nu naar het logement terug, waar wij een paar flesch Rijnwijn dronken in de zaal, waarin verscheiden Heeren soupeerden die zwaar politiseerden. Op onze kamers teruggekeerd lagen wij welhaast in de zoete rust.
|
|