weer steenhouwers hun werk verrigtten, zoo verrassend nieuw, zoo majestueus was deze aanblik dat wij geen woorden soms konden vinden om elkaer te zeggen hoe verrukt wij waren. Wèl was het weêr op de heenreis wat betrokken, maar 's avonds terugkeerende mogten wij toch ook de zon dit prachtig tooneel zien verlichten, dit tooneel, hetwelk onzen dichter Beets tot zingen drong en hem den wensch ontlokte dat zijn bruid met hem gegaan ware om het te zien. (Gedichten, 3e drk. p.152) Tegenover Dinant ligt Bouvigne, vroeger een stad, nu een dorpje, met de puinhoopen van den toren Crevecoeur, van welks top eenmaal (in 1554) drie vrouwen zich afwierpen in de diepte nadat haar mannen met de geheele bezetting gesneuveld waren tegen de Fransche belegeraars. Dinant is een klein stadje aan den voet van een steile, donkere rots, waarop de citadel ligt, die als het ware vlak boven het hoofd is dergenen die op het marktplein van het stadje staan. Het was juist kermis maar wij merkten niet veel drukte op. Na even op de ouden steenen brug gezien te hebben, gingen wij in het Hôtel de la Poste en aten daar zeer goed met een Engelschman, die ons vroeg in welke taal wij spraken,