Reis door België en langs den Rijn
(1861)–François Haverschmidt– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
opmerkten en ik met Baedeker in de hand voor gids diende), reden wij met een vigilant naar het station op de Quai Plantin waar een boot gereed lag om ons om half negen te brengen aan de overzijde der Schelde of het Vlaamsche hoofd (tête de Flandre). De boot was vol vooral van artistes waaronder wij den dichter Hofdijk opmerkten. Dezen waren geïnviteerd om de stad Gent een visite te brengen. Aan het Flaemsch hoofd gingen wij in den trein en reden door het vruchtbaar land van Waes over Zwijndrecht, Beveren, Nieuwkerken, St. Nicolas (Sint Nikláás), Lokeren, Beervelde naar Gent. Daar kwamen wij om tien uur aan en lieten ons terstond met een vigilante naar het station van den Staatsspoorweg overbrengen. (De spoorweg waarlangs wij gekomen waren is een particuliere onderneming). In de fraaie wachtkamer gebruikten wij iets, lieten er onze bagaadje in bewaring en wandelden de fraaie stad binnen. Langs de Rue de Station bereikten wij de Place fortevelde waar een kerk in aanbouw was en vervolgens langs de Rue du pont neuf enz. de St. Jacobskerk op de Vlasmarkt. Er was niet veel te zien en zoo kwamen wij op de Vrijdagsmarkt waar wij vergeefs zochten naar het standbeeld van Artevelde maar niet te | |
[pagina 17]
| |
vergeefs naar een groote parapluie waaronder een oud wijfje bij hare groente zat. Niet ver daar vandaan stond het groote kanon, het grootste ter wereld misschien, de dolle Griet genaamd, dat in 1452 bij het beleg van Oudenaerden gebruikt zou zijn. Nu kwamen wij op de Groenselmarkt waar wij o.a. de vischmarkt zagen en de Oudeburg, of 's Gravensteen ('s Gravenkasteel) een ouden toren, overblijfsel van een oud slot der graven van Flaanderen, waarin Jacoba van Beieren drie maanden gevangen zat. Vanhier ging onze togt naar het antieke rijk-versierde Stadhuis, naar de hooge Belfried of klokkentoren aan welks voet een gevangenis, de Mammeluk genaamd, is, waarop een groote groep is gebeeldhouwd, voorstellende een vader zich voedende aan de borst zijner dochter. Daarop bezagen wij de cathédraal of St. Baefskerk (St. Bavon). Het is een statig gebouw. De preekstoel met marmeren beeldhouwwerk trok onze aandacht; zoo ook een beroemd stuk van Joh. en Hub. van Eijck: aanbidding van het onbevlekte lam; de doopvont waarin Karel V gedoopt werd en een stuk van Rubens. In deze kerk ontmoette ik Mr. H.W. de Blocq van Scheltinga, een ouden academie- kennis die met zijne familie op reis was. Voorts passeerden wij het Universiteitsgebouw en bereikten zoo | |
[pagina 18]
| |
de Kouter of de place d'armes. In het café des arcades (weleer het huis der gebroeders van Eijck) gebruikten wij onze koffij en verkwikten ons bij den aanblik van het groote, schoone plein. Wij merkten in Gent op de hoeken der straten uurwijzers op ten dienste van het publiek. Op onze verdere wandeling zagen wij het schoone paleis van Justitie en den Schouwburg en bereikten door de vele kleine op en aflopende straatjes (waarin ons veel fabrieksvolk in blauwe kielen met kleine blikken koffij-kannetjes aan de hand ontmoette) de fraaie Promenade de la Coupure. Haar volgende kwamen wij weêr aan het Station, waar wij nog wat uitrustten om vervolgens circa half twee te vertrekken naar Brugge. Over de stations Landeghem, Hansbeke, Aeltre, Bloemendael en Oostkamp bereikten wij deze stad na een groot uur spoorens. Wij legden onze bagaadje in een estaminet nabij het spoor neêr, dronken er een glas sterk bier ‘dubbel uitzet’, en wandelden de stad in. Spoedig bereikten wij de cathédraal (St. Sauveur). van de schilderijen die wij er zagen herinner ik mij een Mater dolorosa van J. van Eijck; het portret van Filips den Schoone; Memling: Marteldood van St. Hippolyte. | |
[pagina 19]
| |
Nog bezagen wij, voorbij het standbeeld van Simon Stevin, den uitvinder van het decimaalstelsel, gewandeld zijnde, het Hospice de St. Jean, een hospitaal waar wij verscheidenen miniatuur-schilderijen van den beroemden schilder Hans Memling zagen. Vooral muntte uit het schilderwerk op een Reliquienkast, waarop met verbazende fijnheid de legende van St. Ursula met de 11000 maagden was afgebeeld in zes tafereelen. Vandaar gingen wij naar Onze lieve Vrouwenkerk (Notre dame, onze Vrouw). Hier zagen wij een schoon wit marmeren standbeeld van Maria met het kindeken, wellicht van Michel Angelo, waarvoor Horace Walpole in der tijd 30.000 gulden bood. Ook beschouwden wij de prachtige praalgraven van Karel den Stoute en zijne dochter Maria van Bourgondië, gemalin van Maximiliaan van Oostenrijk. De levensgroote beelden liggen biddende uitgestrekt op groote met wapens en bloemen bewerkte tombes. Het geheel is zwaar verguld. Karel de Stoute sneuvelde 1477 bij Nancy. Maria stierf 1482 door een val van het paard. Nu gingen wij naar de Grande Place, een antieke markt, herinnerende aan Brugge's oude luister. Hier steekt de Hallentoren (Grande tour) zijn hoofd omhoog, hier ziet men het huis Craenenburg waar de Roomsch-koning Maximiliaan | |
[pagina 20]
| |
v. Oostenrijk in 1488 verscheidenen weken door de Bruggenaars gevangen gehouden werd, en een oud huis waarin Karel II v. Engeland tijdens zijn ballingschap gewoond heeft. Wat verder staat op een plein het sierlijk Gotisch gebouwde Stadhuis, hetwelk men bezig was wat te restaureren. Op het Burgplein (Place du Vieux bourg) stond het standbeeld van Hans Memling. Wij beschouwden het zooals ook dat van Johs. van Eijck. Dit staat op een zeer middel-eeuwsch plein van ouderwetsche gebouwen omringd, niet ver van het gebouw der academie van beeldende kunsten, of zoogenaamde poorters-huis, dat zeer antiek is. Vandaar keerden wij naar ons estaminet en na daar iets gegeten te hebben naar het Station (‘de Statie’ zooals de Flamingens zeggen) terug. Onder weg passeerden wij in de Zuidzand-straat een uurwerkmaker voor wiens winkel wij eenigen tijd met bewondering de kunstigste uurwerken gadesloegen. Brugge is voor een oudheidkenner een merkwaardige stad. Het was er overigens stil; overal zagen wij vreemdelingen met Bädeker of Murray rondzwerven; bedelaars waren er nog meer dan te Leyden. Om groot zes uur reden wij met het spoor terug naar Gent en Brussel. Wij passeerden tussen deze twee laatste steden de stations | |
[pagina 21]
| |
Melle, Wetteren, Schellebelle, Lede, Aalst (Alost), Denderleeuw, Ternath. Om half tien waren wij te Brussel. Wij lieten ons terstond met de vigilant naar het Hôtel de Suède in de Rue de l'Evêque brengen. Wij kregen er drie goede aangrenzende kamers (no. 144 en 145), om welke te bereiken wij o.a. een binnenplein, een tuin en drie trappen moesten passeeren, want het logement was zeer groot. In een der fraaie zalen soupeerden wij en dronken nog een fleschje Bourgogne, die men in België bijzonder goed krijgen kan, en gingen vrolijk naar bed. |
|