Heerlijk Helder
(2015)–Ann De Craemer, Jan Hautekiet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
[pagina 101]
| |
Hoofdstuk 4
| |
[pagina 102]
| |
Zo gaat hij koortsachtig op zoek naar een passende naam voor zijn kaashandel: Ik begon met het eenvoudige KAASHANDEL. Maar als daar mijn naam niet onder staat, dan is het te onbepaald. Kaashandel, Verdussenstraat 170, Antwerpen, ziet er verdacht uit, alsof er iets verdoken wordt gehouden, alsof er wormen in die kaas zitten. Toen kwam ik op ALGEMENE KAASHANDEL. Dat was al beter. Maar ik vind dat zo'n Vlaamse benaming zo naakt is, zo overdreven duidelijk, zo zonder bloemen. En ik houd niet van het woord kaas, dat heb ik nog gezegd. Daarop probeerde ik COMMERCE GENERAL DE FROMAGE. Klinkt beter en fromage is minder kaasachtig dan kaas. COMMERCE GENERAL DE FROMAGE HOLLANDAIS is weer een stap vooruit. Daardoor houd ik mij zeker een hoop mensen van het lijf die Gruyère of Chester nodig hebben, terwijl ik alleen Edammer omzet. Maar Commerce is toch niet alles. ENTREPRISE GENERALE DE FROMAGE HOLLANDAIS. Daar zit klank in. Maar Entreprise betekent ondernemen en ik onderneem eigenlijk niets. Ik sla eenvoudig kaas op en verkoop die. Dus ENTREPOTS GENERAUX DE FROMAGE HOLLANDAIS. (...) Zolang die kaas er in zit zal het niet gaan. Die moet vervangen worden door iets anders: voedingswaren, zuivelproducten of iets van die aard. GENERAL ANTWERP FEEDING PRODUCTS ASSOCIATION? Eureka! Het is een van de vroegste beschrijvingen van ‘management speak’ in onze literatuur, die duidelijk maakt dat gewichtigeGa naar voetnoot+ | |
[pagina 103]
| |
taal kan helpen wanneer je in bepaalde milieus indruk wil maken. In de tijd van Elsschot had het managementjargon zich nog niet ten volle ontwikkeld, en het woord ‘manager’ werd in het Nederlands waarschijnlijk nog maar weinig gebruikt. Uit dit gedicht van Max Temmerman uit Bijna een Amerika (2013) blijkt hoeveel er sindsdien is veranderd: Het meten van de baten
Volg deze fasen en je kunt alles aan. Jij alleen stuurt
de projectorganisatie, jij benoemt de leider. Start informeel
de voorfase en communiceer met alle betrokken entiteiten.
Vergeet daarbij niet ook jezelf te informeren. Stel vragen
en vink antwoorden af. Maak bindende afspraken
over de voortgangsbewaking, neem beslissingen
en valideer tussenresultaten. Escaleer eventuele kwesties
en implementeer wijzigingen. Elk goedgekeurd resultaat
leidt tot evaluaties. Leer steeds bij en accepteer
het eindresultaat. Ontbind de organisatie en sluit alle
openstaande contracten af. Plan het meten van de baten.
Ook een afgesloten project kent randvoorwaarden.
Blijf je hele leven dat kind van zes. Baken met je armen
op het tafelblad een landschap af. Laat de zon er schijnen
over zelfverzonnen rivieren, een hoofdstad en haar haven.
In de bomen hangt fruit, de zeeën zitten vol vis.
Het lijkt een eiland te worden vol tropische vegetatie.Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 104]
| |
Temmerman schreef het gedicht nadat hij een tweedaagse cursus projectmanagement had gevolgd. Hij heeft, zo liet hij ons per mail weten, nooit begrepen wat die cursus inhield, laat staan wat hij daar zat te doen. Het gedicht wemelt van het managementjargon, om tot slot een ode te brengen aan de verbeelding en creativiteit. De verwijzing naar bomen vol fruit en zeeën vol vis roept een beeld op van vruchtbaarheid dat sterk contrasteert met de dorre taal der managers. Dor en net zo onvruchtbaar als zaad op de rotsen: dat is precies wat managementjargon is. Max Temmerman is niet de enige die het er op de heupen van krijgt. ‘Een doorstart nemen’, ‘terugkoppelen naar mijn team toe’, ‘ombuiggesprek’, ‘proactief’, ‘hands-on-mentaliteit’, ‘win-winsituatie’, ‘stakeholder’, ‘oplijsten’: het zijn slechts enkele termen die opdoemen in de overzichtslijstjes van het irritantste managementjargon op Vaagtaal.nl, een Nederlandse site die de strijd aanbindt met onduidelijke taal. Al zeven jaar organiseert Vaagtaal ook een verkiezing van de ergerlijkste managementterm. In 2014 namen 1900 mensen deel en viel ‘kwaliteitsvenster’ de dubieuze eer te beurt als winnaar te eindigen. In 2013 vroeg het Britse Institute of Leadership and Management aan 2000 mensen wat ze het irritantste managementcliché vonden. ‘Thinking outside the box’, ook in het Nederlands intussen een standaarduitdrukking, kwam als winnaar uit de bus. Andere gehate uitdrukkingen waren ‘going forward’ en ‘let's touch base’ - dikdoenerijtaal voor ‘overleggen’. In het Engels worden zulke termen ‘buzz words’ genoemd, in vernederlandste vorm ‘buzzwords’ of ‘buzzwoorden’. De mooiste benaming in het Nederlands voor hetGa naar voetnoot+ ge- | |
[pagina 105]
| |
wauwel van veel managers en kantoortijgers is ‘bobotaal’. Uitvinder van dat jonge woord is de Nederlander Erwin van der Linden, die onder het pseudoniem De Wethouder in 2014 Bobotaal. Over gebakken lucht en hoe je ermee wegkomt publiceerde. Op zijn Twitteraccount @bobotaal laat De Wethouder 24.000 volgers drie keer per dag meegenieten van de meest nietszeggende bobotaal. Van der Linden is ervaringsdeskundige: hij is projectmanager en haalt zijn voorbeelden dus uit de dagelijkse praktijk. Voor Bobotaal schreef hij elf fictieve verhalen met, zo zegt hij in de inleiding, echte citaten en dialogen waarmee hij vergaderend Nederland een spiegel wil voorhouden. Bobotaal noemt hij ‘het glijmiddel van bestuurlijk Nederland’ dat talloze vergaderuren vult en oppervlakkigheid verhult. Het woord ‘bobotaal’ is dankzij De Wethouder in korte tijd een begrip geworden en daarom schrijven wij het liever met kleine letter dan, zoals de auteur zelf, met hoofdletter. Het woord ‘bobo’ bestond natuurlijk al langer: het is een afkorting van ‘bondsbons’ en werd volgens de overlevering voor het eerst gebruikt door de Nederlandse voetballer Ruud Gullit. Tijdens een interview in 1988 uitte hij zijn ergernis over de te prominente aanwezigheid van bestuurders van de voetbalbond tijdens het Europees kampioenschap voetbal, en hij noemde hen ‘bobo's’. Maar een bobo, aldus De Wethouder, wordt allang niet meer gebruikt om alleen een sportbestuurder aan te duiden: zodra iemand het woord hoort, heeft die daar meteen een beeld bij. Een bobo is iemand met een vooraanstaande functie, die het vermogen heeft om ‘op de juiste plaats en op het juiste moment de juiste dingen te zeggen. (...) Hun status danken ze voor een belangrijk deel aan hun taalvaardigheid. (...) Wat zeGa naar voetnoot+ zeg- | |
[pagina 106]
| |
gen lijkt daarbij minder belangrijk dan waar ze dat doen, en hoe.’ De status van deze echte bobo's heeft volgens De Wethouder een grote aantrekkingskracht op een groeiende groep van subtoppers, vooral managers en directeuren. ‘De taal die door deze wannabe-Bobo's wordt gebezigd, is een merkwaardige fusion van elitaire standaardclichés over verbindend optimisme, doorspekt met geveinsde powertaal vol termen als “deliverables” en “focus”. Het is deze taal die we Bobotaal zullen noemen, omdat die dagelijks klinkt uit de monden van mensen die op een dag zelf een Bobo willen zijn.’ De Wethouder beweert dat alle citaten in zijn fictieve verhalen authentiek zijn, al zijn daar natuurlijk geen bewijzen voor. Uitspraken als ‘die kansen moeten dan wel als deliverable instrumenteel zijn in de marsroute op weg naar generieke doelen’ zijn misschien wat gepimpt om een maximaal effect te creëren, maar feit is dat een eenvoudige internetzoektocht zwart op wit bewijst dat soortgelijke formuleringen uit heel wat monden en pennen vloeien. Het managementtaaltje tiert bijvoorbeeld welig in de jobomschrijvingen op vacaturesites: Solvus is de ‘place to be’ voor proactieve doeners. (...) Vanuit een nieuw denkkader rond werken, faciliteert Solvus elke sourcingbehoefte, met uitzondering van temping activiteiten (uitzendarbeid). (Jobat.be) Nee, het zijn wij niet geweest die fijntjes het woord ‘uitzendarbeid’ tussen haakjes en ter verduidelijking hebben toegevoegd: het staat er echt zo. De makers van deze vacaturetekst beseffen overduidelijk dat alleen anderhalve m/v enGa naar voetnoot+ | |
[pagina 107]
| |
een paardenkop weet wat ‘temping activiteiten’ zijn, maar de drang om gewichtig te doen was duidelijk onweerstaanbaar. Ook een vorm van hogere humor is de volgende advertentie voor een ‘hands-on Cost Controller - Antwerpen - Full Package + Car’. De beschrijving van de jobinhoud is op zich al een full package: Als Cost Controller ben je verantwoordelijk voor de analytische opvolging van zowel finance als de algemene voortgang van verschillende projecten. Maandelijks zet je targets en fungeer je door je expertadviezen voor de verschillende projectmanagers als sparringpartner. Op deze manier draag je mee de verantwoorlijkheid (sic) voor het tot een goed einde brengen van de verschillende projecten. Je bent verantwoordelijk voor de maandelijkse closings en de geconsolideerde rapportering met bijhorende analyses. Een no-nonsense bedrijfscultuur waarin je als hands-on persoon een verschil kan maken voor de business. (Stepstone.be) U zei, beste manager? Een ‘no-nonsense bedrijfscultuur’? Kunt u dat hands-on-heart garanderen nadat u deze zinnen op de wereld heeft losgelaten? ‘Hands-on’ is een term waarmee je in personeelsadvertenties om de oren wordt geslagen, maar zo veel mensen weten niet wat het woord betekent dat het voorkomt in een artikel op Jobat.be met als titel ‘Wat betekenen de termen in een jobadvertentie?’. Bij ‘hands-on’ staat er: ‘het bedrijf wil geen denker, maar een doener’. Gelieve dus als cost controller uw verstand aan de voordeur van ‘de business’ achter te laten!Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 108]
| |
Als je dan in de business eenmaal proactief en hands-on en out of the box je dingetje doet, is de kans groot dat je, zittend achter je full-package scherm, de volgende tool van de ICT-helpdesk krijgt aangereikt: Centrale registratie van incidenten is in ieders voordeel. Op deze manier kunnen we tijdig problemen identificeren en het werkt ook voordelig ten aanzien van de productiviteit van onze medewerkers die het werk kunnen inplannen aan de hand van prioriteiten/criticaliteit. ‘Criticaliteit’ is een term uit de natuurkunde en betekent: ‘een omstandigheid waaronder voldoende neutronen voorhanden zijn om een kernreactie te onderhouden’. Daar willen we op de werkvloer toch liever geen getuige van zijn.
----
Opvallend bij bobotaal is de overvloed aan Engelse termen, dus het is geen verrassing dat we voor de oorsprong van ‘management speak’ - ook wel ‘corporate jargon’ of ‘corporate lingo’ - de grote plas naar de Verenigde Staten moeten oversteken. In haar essay ‘The Origins of Office Speak’, verschenen in het Amerikaanse literair-culturele tijdschrift The Atlantic, legde Emma Green vorig jaar uit hoe het allemaal zover heeft kunnen komen. De wortels van de managementtaal situeert ze in de overgang van onze geïndustrialiseerde economie naar een kenniseconomie, die op gang kwam in de jaren zestig van de twintigste eeuw. In de geest van de jaren zestig werd er op dat moment veel nadruk gelegd op de betrokkenheid van de werknemer. DeGa naar voetnoot+ | |
[pagina 109]
| |
academische wereld had op dat proces een grote invloed. In 1960 verscheen The Human Side of Enterprise van Douglas McGregor, waarin twee theorieën werden gelanceerd: managers konden hun werknemers ofwel beschouwen als luieriken die hun werk haten en scherp in de gaten moeten worden gehouden (‘Theory X’, vooral van toepassing op de geïndustrialiseerde economie), ofwel als ambitieuze mensen die bloeien en groeien in een sfeer van vertrouwen (‘Theory Y’). Theory Y paste perfect bij de tijdgeest van de jaren zestig. In 2001 werd The Human Side of Enterprise door de Academy of Management verkozen tot vierde invloedrijkste managementboek van de twintigste eeuw. In het zog van McGregor kwamen heel wat academici met eigen publicaties over hoe managers met hun werknemers hoorden om te gaan. Vaak lanceerden ze daarin woorden die ook vandaag nog op de werkvloer worden gebruikt. Zo paste de Britse psycholoog Raymond Cattell het woord ‘synergie’, oorspronkelijk een protestantse term voor samenwerking tussen de menselijke wil en de goddelijke genade, toe op het bedrijfsleven, waar het betekent dat je je middelen efficiënter inzet en daardoor kosten bespaart. Thomas Kuhn, filosoof aan de University of California, Berkeley, populariseerde dan weer de term ‘paradigmaverschuiving’ in The Structure of Scientific Revolutions (1962). De academici hadden een grote invloed op een nieuwe beroepsgroep die rond die tijd ontstond: de consultants. Zij gaven advies aan managers die met een steeds complexere economie en bedrijfsorganisatie te maken kregen. Een van de bekendste consultants was Peter Drucker, die in 1981 met een van zijn belangrijkste klanten begon te werken: General Electric. Het bedrijf was net overgenomen door JackGa naar voetnoot+ | |
[pagina 110]
| |
Welch, die te midden van een recessie het management wilde herzien. Onder invloed van Drucker begon Welch in 1989 met het Work-Out Program, dat managers en werknemers moest helpen om problemen sneller op te lossen. Work-Out had zijn geheel eigen taaltje: ‘low-hanging fruit’ - in het Engels vandaag een van de meest gebruikte (en gehate) buzzwords - duidde problemen aan die gemakkelijk konden worden ontdekt en opgelost. ‘Rattlers’ (ratelslangen) was de term voor problemen die voor de hand lagen, en ‘pythons’ waren uitdagende problemen die het gevolg waren van te veel bureaucratie. Ironisch genoeg schreef Welch dat Work-Out zou leiden tot een bedrijfsgeest ‘waar met jargon en onzin de spot wordt gedreven en openhartigheid wordt geëist’. Jack Welch doceerde zijn bedrijfsfilosofie aan de MIT School of Management, waardoor de buzzwords zich verder verspreidden. Van Work-Out wordt gezegd dat het General Electric nieuw leven inblies, maar veel andere pogingen om via consultants de bedrijfscultuur aan te pakken strandden op een fiasco. Zo huurde telefoonbedrijf Pacific Bell in 1984 Charles Krone in, een new-ager en volgeling van de Armeense mysticus Georges Gurdjieff. Volgens zijn ‘leadership development program’ (dat hij heel bescheiden ‘kroning’ noemde), hielpen bepaalde woorden werknemers beter te communiceren en kon dat de organisatie gezonder maken. Zo'n 23.000 werknemers van Pacific Bell volgden Krones programma van 40 miljoen dollar en leerden nieuwe woorden als ‘task cycle’ en ‘functioning capabilities’, waarvan verondersteld werd dat ze hun een groter gevoel van betrokkenheid zouden geven en hen zouden helpen om zich duidelijker uit te drukken.Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 111]
| |
In plaats daarvan werd de taal van Pacific Bell totaal ondoorzichtig. In de beginselverklaring bijvoorbeeld werd ‘interaction’ als volgt gedefinieerd: The continuous ability to engage with the connectedness and relatedness that exists and potentially exists, which is essential for the creations necessary to maintain and enhance viability of ourselves and the organization of which we are a part. Toen de San Francisco Chronicle berichtte dat het trainingsprogramma tot groot ongenoegen bij de werknemers leidde, kwam er een onderzoek en werd het programma stopgezet. Dat belette andere bedrijven niet om consultants in te huren. Precies die consultants, schrijft Matthew Stewart in zijn boek The Management Myth (2009), bedachten een hele reeks eufemismen voor het ontslaan van mensen die intussen universeel zijn geworden: ‘stroomlijnen’, ‘herstructureren’, ‘laten gaan’, ‘operationele efficiëntie creëren’. Het zijn woorden die we vandaag maar al te goed kennen en die ook de politieke wereld zijn binnengedrongen. De consultanttaal kreeg in de jaren zeventig en tachtig het gezelschap van het jargon van Wall Street, dat ook rond competitiviteit en efficiëntie maar natuurijk vooral rond geld draaide. De term ‘leverage’ vindt hier bijvoorbeeld zijn oorsprong - een woord dat vandaag vaak opduikt, maar dat oorspronkelijk een financiële term was die verwees naar het gebruik van geleend geld om het verwachte rendement van het eigen vermogen te verhogen. Ook termen als ‘stakeholder en ‘toegevoegde waarde’ (added value) vinden hunGa naar voetnoot+ | |
[pagina 112]
| |
oorsprong in Wall Street. Het jargon nestelde zich in de economische faculteiten van Amerika, en via de studenten als toekomstige managers begon de ‘management speak’ aan een onstuitbare opmars.
----
Het gekunstelde managementjargon waar de werknemers van Pacific Bell al zo'n hekel aan hadden, roept decennia later nog steeds ergernis op. Waarom blijven zelfs veel ‘gewone’ werknemers het dan toch gebruiken? James Gingell geeft een mooie verklaring in een artikel dat hij in 2014 voor het Amerikaanse magazine Vice schreef. Hij verwijst naar evolutionair bioloog Richard Dawkins, die in zijn boek The Selfish Gene (1976) voor het eerst de wetenschappelijke term ‘meme’ introduceerde aan een breed publiek. Naast genen heb je ook ‘memen’, die Dawkins beschrijft als informatiedragers die ons cultureel erfgoed - zoals taal, mythen en religie - opslaan en doorgeven. Memen worden op een vergelijkbare manier doorgegeven als genen, namelijk door replicatie, zij het in de mildere variant van imitatie. Denk aan kinderen die een taal leren door hun ouders na te praten. Managementtaal, aldus Gingell, is een uiterst krachtige meme. Hij maakt een vergelijking met een voorbeeld van evolutie bij mannelijke paradijsvogels dat Dawkins in The Selfish Gene geeft. Zij ontwikkelden volgens het proces van seksuele selectie een lange staart om vrouwtjes aan te trekken. Aanvankelijk kunnen de vrouwtjes een langere staart hebben verkozen omdat een kortere wees op een vitaminetekort, of omdat mannetjes met een kortere staart minderGa naar voetnoot+ | |
[pagina 113]
| |
snel konden weglopen voor roofdieren. De vrouwtjes kozen voor de mannetjes met de langere staart, omdat ze dan ook zonen zouden krijgen met langere staarten. De principes van de evolutie, aldus Gingell, kunnen we ook toepassen op het succes van de managementtaal. Het jargon werd eerst gebruikt door consultants en daarna door managers, waardoor het geassocieerd werd met macht en belangrijkheid en promotie, en dus namen ook veel gewone werknemers het over. Ze ervaren dat ze gestraft worden wanneer ze de meme niet overnemen: ze maken minder deel uit van de club, of komen als gereserveerd of gesloten over. Als mijn theorie klopt, zegt Gingell, dan ben ik hoopvol: Dawkins schrijft namelijk dat de ‘trend’ naar langere staarten bij mannelijke paradijsvogels werd gestopt toen hun staarten zo grotesk lang werden dat de duidelijke nadelen daarvan niet meer opwogen tegen het voordeel van seksuele aantrekkelijkheid. ‘Misschien’, aldus Gingell, ‘komt er verzet wanneer managementtaal te ver gaat en het omslagpunt van averechts gewauwel bereikt.’ Is dat punt, durven wij te denken, nu al niet bereikt? Minder goed nieuws is dat evolutie een langzaam proces is, maar laten we haar een duwtje in de rug geven door managers op het hart te drukken waarom ze hun jargon zo snel mogelijk inside the box moeten stoppen: bobotaal is copy-pastetaal. Het is papegaaientaal die menselijkheid en overtuigingskracht mist, terwijl overtuigen net datgene is wat managers moeten doen. Het is taal die zo uitgehold is dat niemand nog werkelijk luistert wanneer ze wordt gebruikt. Het is taal waarmee managers zichzelf uiteindelijk de das omdoen. Het zijn niet de buzzwords waarmee je opvalt: die verminderen de geloofwaardigheid van jeGa naar voetnoot+ | |
[pagina 114]
| |
boodschap alleen maar. Je kunt wel opvallen met een menselijke stem, los van die standaardwoorden. Uit een studie van New York University uit 2011 blijkt dat wanneer je geloofwaardig en betrouwbaar wilt overkomen, je concrete en heldere taal moet gebruiken. Neem bijvoorbeeld deze twee zinnen uit het onderzoek: Hamburg is the European record holder concerning the number of bridges. Wanneer mensen de waarheidsgetrouwheid van deze zinnen moesten beoordelen, scoorde de tweede en eenvoudige zin het hoogst. Onze geest kan namelijk concrete beelden het snelst oproepen en verwerken. Wie dus als manager niet de indruk wil wekken dat hij of zij aan het liegen is, moet eenvoudige taal gebruiken. Waarmee viel Steve Jobs, de voormalige oprichter en grote baas van Apple, op? Hij kende de kracht van eenvoud. Er was natuurlijk de outfit waarin hij steevast zijn presentaties gaf - altijd dezelfde zwarte trui en broek. Maar ook met zijn taalgebruik onderscheidde hij zich. Jobs gebruikte geen buzzwords maar eenvoudige en korte zinnen die iedereen begreep. Zijn ‘keynote addresses’ werden ‘Stevenotes’ genoemd omdat ze zo karakteristiek waren. Toen hij in 1984 de eerste Mac aan de wereld voorstelde, noemde hij die simpelweg ‘insanely great’, en wereldberoemd is natuurlijk het zinnetje ‘one more thing’, waarmee hij telkens een nieuw revolutionair product van Apple onthulde.Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 115]
| |
Om een groot publiek te overtuigen, wist Jobs, moest hij inzetten op eenvoud. Dat is ook het advies van Richard Branson, baas van Virgin, die op zijn website advies geeft over wat je het best kunt doen wanneer je als manager een speech moet geven. Ik ben iemand die het geluk heeft om af en toe gevraagd te worden op een podium te staan, en ik ben me er daarbij zeer van bewust dat ik mijn boodschap niet op zo'n saaie manier wil overbrengen dat mensen ervan gaan huilen. Mensen willen je passie horen en niet je theorie. Ik hoorde in Japan iemand twee uur lang eentonig spreken en keek om me heen en zag dat iedereen in slaap was gevallen. (...) Hou het kort. Wanneer gaan mensen beseffen dat een korte speech beter is dan een lange? Zoals in zaken de meeste verkoopverhalen kunnen worden weergegeven op de achterkant van een enveloppe, zo past het meeste van wat iemand te zeggen heeft op één velletje papier. Branson is het eens met Winston Churcill, die over een toespraak zei: ‘Een goede speech moet lijken op de rok van een vrouw: lang genoeg om het onderwerp te omvatten en kort genoeg om interesse te wekken.’ Toen Churchill aan het begin van de Tweede Wereldoorlog voor de House of Commons sprak, bracht hij een van de meest geciteerde toespraken uit de twintigste eeuw, die opviel door de opeenvolging van korte zinnen en de afwezigheid van moeilijke woorden:Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 116]
| |
Wij zullen doorgaan tot het einde. Wij zullen strijden in Frankrijk, wij zullen strijden op de zeeën en oceanen, wij zullen vechten met groeiend zelfvertrouwen en groeiende kracht in de lucht, wij zullen ons eiland verdedigen, wat de prijs ook moge zijn. Wij zullen strijden op de stranden, wij zullen strijden op de landingsplaatsen, wij zullen strijden in de velden en op de straten, wij zullen strijden in de heuvels; wij zullen ons nooit overgeven. Nee, niet iedereen is Winston Churchill, maar iedereen kan wel stoppen met woorden in de mond te nemen als ‘proactieve werknemers’, ‘efficiënte tools’, ‘een hands-on-mentaliteit’ en ‘synergieën’. Wie zichzelf in een hersenloze papegaai wil transformeren, moet vooral zo blijven praten. Wie graag het voorwerp wil zijn van een parlementaire onderzoekscommissie ook: in Nederland werd in 2012 zo'n commissie opgericht om te bekijken waarom ICT-projecten bij de overheid zo vaak mislukken. Vanaf dag één hadden de leden van de commissie grote problemen met het jargon van de deskundigen, dat wemelt van de management- en ICT-termen. Of wat dacht u van deze zin: ‘Onze services worden onderbouwd door solide SLA's, zijn gebaseerd op industriestandaard best practices en worden geleverd vanuit een kosteneffectieve mix van onshore, nearshore en offshore locaties.’ De commissie huurde emeritus-hoogleraar tekstkwaliteit Jan Renkema in om van veelvoorkomende, onbegrijpelijke termen begrijpelijk Nederlands te maken. Renkema was vooral verbaasd over de onnodigheid van veel jargon en de schijnbare behoefte om nietszeggend te zijn. ‘Wat betekent een integrale aanpak van cybersecurity?’ zei hij in NRC Handelsblad. ‘Ik kan het hebben over “deGa naar voetnoot+ | |
[pagina 117]
| |
integrale aanpak van mijn keukenschoonmaakactie”, of gewoon zeggen dat ik schoonmaakmiddel en de dweil pak.’ Als uw managers en collega's niettemin volharden in het kwaad, kunt u tijdens een vergadering nog altijd uw toevlucht nemen tot een potje ‘bullshitbingo’. Dat spelletje bereikte onder de naam ‘buzzword bingo’ grote bekendheid toen Scott Adams het in 1994 opvoerde in zijn strip Dilbert. ‘Hier is je buzzword-bingokaart voor de vergadering’, aldus Dilberts collega Wally. ‘Wanneer de baas een buzzword gebruikt dat op je kaart staat, vink je het aan. Het doel is om een hele rij te vullen.’ Dilbert en Wally gaan samen naar de vergadering, geleid door de baas. ‘Jullie zijn allemaal heel aandachtig vandaag!’ zegt hij. ‘Mijn proactieve leiderschap moet dus wel werken!’ ‘Bingo, mijnheer’, zegt Wally.
In het VRT-actualiteitenprogramma Terzake van 29 mei 2015 had presentatrice Annelies Beck zichtbaar zin in bullshitbingo. Te gast was de kersverse hoofdredacteur van Flair, Frederik De Swaef, die zich tijdens het interview bediende van een geestdodend managerstaaltje. Hij had het over ‘een volumestrategie volgen’, ‘diversifiëren binnen die domeinen’, ‘monetariseren’, ‘native advertising’, ‘ebit-strategie’, en wel zes keer over ‘content’. Annelies Beck stoorde zich duidelijk aan vooral dat laatste woord en telkens als De Swaef sprak over de ‘content’ van zijn blad, reageerde zij met: ‘de inhoud, dus’.Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 118]
| |
Als fans van Dilbert en van bullshitbingo hebben wij onze eigen Nederlandstalige en #HeerlijkHelder-versie gemaakt, te spelen door iedereen die tijdens de volgende vergadering - sorry, ‘werkoverleg’ - zijn tenen zit te krullen.
| |
[pagina 119]
| |
De eerste die ‘bingo’ gilt tijdens een vergadering met onder zijn of haar neus onze bingo, trakteren we gaarne op een proactieve pint!
|
|